Quantcast
Channel: Vergeten Wielrenners Archieven - HET IS KOERS!
Viewing all 91 articles
Browse latest View live

De eenzaamheid van Michel Zanoli

$
0
0

Michel ZanoliOp zijn zestiende verjaardag krijgt Michel Zanoli een boeket thuisgestuurd. Afzender: de directeur van de mavo waar hij dan nog ingeschreven staat. Michel is vanaf die dag niet leerplichtig meer en het zou de directeur verheugen als hij voortaan dan ook maar wegblijft.

Geeft niks. Michel Zanoli heeft zijn talent al gevonden. Een bijzonder talent. In 1986 wordt hij wereldkampioen wielrennen bij de junioren. Volgers zien hem spelen met de tegenstand en weten: bijzonder.

Zanoli is nog steeds bijzonder als hij prof wordt, onder leiding van Jose de Cauwer bij ADR. Hij haalt ereplaats na ereplaats, vooral in Amerika, maar ook in Vlaamse semiklassiekers.

Zijn lijf is dat van een klassiekerwinnaar, maar in zijn hoofd is het altijd als de Kalverstraat op zaterdagmiddag: te druk.

Michel is bijzonder. Bijzonder driftig ook, soms, iets wat zelfs Greg Lemond opvalt: ‘I like Mike,’ zegt Lemond, ‘but he does have a little temper.’

A little temper ja… Michel krijgt het aan de stok met de Amerikaanse publieksheld Davis Phinney en wanneer een van zijn ploegmaats ten val wordt gebracht door een fotograaf, staat Zanoli vooraan om de man uit te kafferen.

Michel Zanoli is bijzonder. Hij houdt van wielrennen, maar geeft niet zoveel om fietsen. De koers, daar leeft hij voor, maar naast de wedstrijden is er zoveel meer: een sportauto rijden, crossen met een motor, het beklimmen van bergen; alles om de drukte in zijn hoofd te bezweren.

Wanneer hij in 1998 naar Amerika gaat, reist de drukte met hem mee. Michel is bijzonder. Bijzonder snel afgeleid ook – wanneer een wedstrijd hem niet bevalt, stapt hij af en gaat hij tussen het publiek staan, een ijsje in de hand.

Dan kun je nog honderd keer een klassiekerwinnaarslijf hebben, maar met zo’n instelling blijf je niet bijzonder lang coureur.

De dag dat Michel Zanoli met fietsen stopt, houdt hij op met waar hij voor in de wieg is gelegd. Een voor een vallen de dingen uit zijn leven weg: eerst was er de fiets, dan zijn moeder en zus, dan zijn vriendin en de dochter die hij nooit zal zien en zelfs zijn vader, die hij drie jaar niet spreekt wegens wat gedoe om een computer.

Michel Zanoli is bijzonder eenzaam.

In 2002 doet hij een zelfmoordpoging. Die mislukt, zoals wel meer in zijn leven tot mislukken gedoemd lijkt.

Daarna gaat het even beter: hij krijgt een zoon, zoekt en vindt werk en volgt een aantal cursussen. Maar altijd is er weer dat patroon in het leven van Michel Zanoli: het mag nooit te lang goed gaan.

Zijn laatste levensfase is er een van schichten, van korte fragmenten en steekwoorden.

Coke.
Knokken.
Gevangenis.

En tussen duizendeneen andere gedachten altijd weer die conclusie, die als een bromvlieg om hem heen zoemt: ‘Mensen zijn slecht.’

Van het plan om naar Thailand te reizen komt niets terecht. Je kunt wel weggaan, maar je neemt toch altijd jezelf mee.

Michel Zanoli sterft op 29 december 2003. Het is een maandag.

Twee dagen eerder heeft hij zijn vader gebeld. ‘Je moet me bellen, maandag voor twaalven, vergeet het alsjeblieft niet! Voor twaalf uur!’

Die maandag belt zijn vader Michel Zanoli. Op de achtergrond klinkt Nirvana. Hard. Bijzonder hard. ‘Ik hou van je pa, dat weet je toch? Ik hou van je!’

Dan wordt de verbinding verbroken.

PS: Het verhaal van Michel Zanoli werd in 2005 al fantastisch opgeschreven door Marije Randewijk in de Volkskrant. Het stuk won de eerste Hard Gras Prijs voor Sportjournalistiek en is hier te lezen.

Dit artikel De eenzaamheid van Michel Zanoli verscheen op HET IS KOERS!.


Vergeten wielrenner: McFarland, Floyd

$
0
0

floydmcfarlandFloyd McFarland (9 juli 1878 – 17 april 1915)

Wanneer Floyd McFarland op de ochtend van 17 april 1915 in de richting van het velodroom in Newark wandelt, ziet hij hoe een klein mannetje daar druk doende is affiches in de muren te schroeven.

Fucking David Lantenburg, denkt McFarland. Hoe vaak heeft hij hem al niet gezegd dat die kerel met z’n levensgevaarlijke schroeven van McFarlands mooie wielerbaan moet blijven.

David Lantenberg kwam wel vaker op de Newarkse wielerbaan. Hij verkocht er eten en drinken tijdens de koersen. De baan was eigendom van McFarland alias ‘Big Mac’ alias ‘Long Mac’ alias ‘The Human Engine’.

McFarland was een bekendheid in het Amerika van rond de eeuwwisseling: niet alleen werd hij twee keer Amerikaans kampioen op de sprint (1896 en 1898), won hij verscheidene zesdaagsen en was hij de begeleider van de drie Amerikaanse teams die in januari 1913 in het Velodrome d’Hiver te Parijs de eerste zesdaagse in Frankrijk bestreden onder het toeziend oog van onder meer Ernest Hemingway, maar boven al dat andere stond Floyd McFarland wijd en zijd bekend als een uitermate onsportief, racistisch en agressief individu. Hij was zelfs zo racistisch dat hij de wereldberoemde, zwarte sprinter Major Taylor van wedstrijden trachtte uit te sluiten door een geheel nieuwe wielerbond voor blanken op te richten.

In een Europees wielertijdschrift schreef iemand over de opvallend lange Floyd: ‘Hij is zo racistisch als hij groot is.’

Bovendien was hij, in de nadagen van een lange, indrukwekkende loopbaan, de manager van zijn eigen tegenstanders. Wie Floyd McFarland een ordinaire matchfixer zou noemen, zou hem kortom eigenlijk nog tekort doen.

Na zijn loopbaan werd hij de directeur van het velodroom van Newark.

McFarland beent op het kereltje met de afficherollen af en roept van een afstandje: ‘En nou is het verdomme afgelopen!’

Lantenberg volhardt in zijn bezigheden, als een mier die per se een broodkruimel van de ene kant van het grasveld naar het andere moet tillen.

Mc Farland geeft het mannetje een duw.
Nu houdt Lantenberg op met plakken.
Er volgt nog een duw.
En nog een.
Een paar klappen.

Om hen heeft heeft zich intussen een menigte van zo’n 150 toeschouwers verzameld, die allemaal wel zin hebben in een knokpartijtje.

En dan voelt de grote, sterke Floyd McFarland iets bij zijn oor. Iets branderigs, iets vochtigs. De pijn van een schroevendraaier die in zijn schedel gestoken wordt, voelt hij niet onmiddellijk.

Warm en kleverig is het bloed dat zijn kraag in stroomt.

Lantenberg schrikt zich een hoedje als hij beseft wat hij heeft gedaan. Hij brengt Big Mac zelf met z’n eigen auto naar het ziekenhuis, waar de beroemde manager nog diezelfde dag sterft.

Onder de kop “Floyd MacFarland stabbed to death” staat de volgende dag in The New York Times: ‘Though MacFarlands fame as a rider was world wide, it was a s a cycling promoter that he gained the greatest recognition.”

Als cycling promotor, en als naarling.

Dit artikel Vergeten wielrenner: McFarland, Floyd verscheen op HET IS KOERS!.

Die andere Martin: Raymond Martin

$
0
0

Het afgelopen koersseizoen werd mede gemarkeerd door een tweetal renners met een gelijke achternaam. Allereerst Tony Martin, zijn bijnaam Der Panzerwagen zegt voldoende. Als tijdritspecialist is hij met zijn gigantische verzet nagenoeg onverslaanbaar. Daarnaast zagen we de doorbraak van Daniel Martin, getuige zijn overwinningen in Luik-Bastenaken-Luik en een zware Pyreneeënrit in de Ronde van Frankrijk. Dat zij een verschillende nationaliteit bezitten blijkt vaak niet uit de uitspraak van de wielercommentatoren – die is in genoemde gevallen nogal slordig. Bij Duitser Tony is het correct om beide lettergrepen gelijkmatig zonder verheffing uit te spreken, net zoals bij ons met Martin Gaus, Bril of Jol. Voor Ier Daniel geldt dat de eerste lettergreep meer nadruk vereist.

Raymond MartinGrappig is dat er nog een coureur Martin bestaat. Eentje uit vervlogen tijden en die nu in de vergetelheid dreigt te geraken. Deze Martin bezit echter een Frans paspoort, en daarmee wijkt zijn achternaam  fonetisch gezien ook af. Bij hem behoort de klemtoon meer op de 2e lettergreep te liggen, waarbij de ‘n’ ingeslikt wordt: het klinkt zo’n beetje als Martè.

Raymond Martin (Pont-Erambourg, 22 mei 1949) beleefde zijn finest moments in de Tour van 1980. Ik maakte zijn hoogtepunt mee tijdens een fietsvakantie in La Douce France. Aan het eind van de dag, gezeten in het Café des Sports in een provencaals dorpje, zag ik daar de finale van de etappe Pau-Luchon, een klassieker in de Tourhistorie. Een groepje renners klom met een bedwelmende tred naar boven. “L’ascension du Col de Peyresourde” gaf de tekst boven in beeld aan. Ik herkende landgenoten Zoetemelk en Kuiper. Waar was echter de gele trui, waar was Hinault, de leider tot de dag voordien? De commentator leek het te verzwijgen, lag de situatie hem zwaar op de maag? Pas later hoorde ik dat Le Blaireau met stille trom – zonder de pers in te lichten – via de achterdeur in Pau de Tour had verlaten omwille van chronische tendinitis.

De Franse regisseur switchte naar een eenzame koploper. Door de mist heen herkende ik Raymond Martin. Renners zijn renners, klimmers zijn klimmers, maar elkeen heeft iets karakteristieks.

Hij won de etappe met glans en greep meteen de bergtrui, beloning voor een reeds vroeg die dag ingezette vlucht. In Luchon kreeg Zoetemelk het geel omgegord, de trui die hij die ochtend nog uit principe geweigerd had. Het bleef om Joops schouders hangen tot in Parijs. Daar stond naast hem op het podium, behalve premier Dries van Agt en burgemeester Jacques Chirac, in de bollen Raymond Martin. Tevens scoort hij brons in de eindklassering.

Raymond Martin heeft zijn belofte daarna nooit meer kunnen bevestigen. Allicht was hij tevreden dat hij na zijn 30e al had kunnen schitteren. In de Toureditie van 1982 werd hij nog 8e, dan aan de zijde van Zoetemelk bij Coop-Mercier. Zijn stijl onveranderd: grimmige blik, scheve zit.

Dit artikel Die andere Martin: Raymond Martin verscheen op HET IS KOERS!.

Vergeten wielrenner: Jacquelin, Edmond

$
0
0

Edmond JacquelinEdmond Jacquelin (31 maart 1875 – 29 juni 1928)

16 mei 1901, Parc des Princes, Parijs. Het Grote Duel tussen Edmond Jacquelin, Europa’s meest getalenteerde sprinter, Major Taylor, de vliegende neger uit Amerika. De kleurling is voor het eerst naar Europa afgereisd en wordt als een bezienswaardigheid van hot naar her gesleept. De mythe rond zijn fysieke kunnen heeft de grenzen van het ongeloofwaardige reeds lang overschreden. Jacquelin, die met ijzeren hand regeert in het Europese wielrennen, acht zichzelf superieur aan de wildeman uit de West. Major Taylor glimlacht slechts beleefd. Na vandaag  zal duidelijk zijn wie de snelste mens op aarde is. Een paar dagen eerder al heeft Major Taylor voorgesteld: ‘Alles voor de winnaar, niets voor de verliezer.’

De onvolprezen Vlaamse auteur Jan Boesman trachtte ooit de lichaamsbouw van Edmond Jacquelin, een van ’s werelds eerste topwielrenners, zo adequaat mogelijk te beschrijven. Hij schreef het volgende:

‘Een herculisch lijf waarop de Goede Heer een granieten hoofd heeft gebeeldhouwd. ’s Mans vooruitgeschoven kinnebak doet het lijken of dat lichaamsdeel eerder de meet overschrijdt dan zijn voorwiel.’

En dan laat Boesman Jacquelins wenkbrauwen, die twee dikke, donkere borstels hun eigen lemma in de encyclopedie van de wielergeschiedenis ruimschoots verdienen, voor het gemak nog maar even buiten beschouwing.

‘Mijn beste Desgrange,

Als je denkt dat de kleurling mij bang maakt met zijn praatjes me te zullen verslinden en al mijn geld te innen, dan mag je hem zeggen dat ik zijn voorstel aanvaard: alles voor de winnaar, niets voor de verliezer. We zullen zien wie de chocolat zal zijn.

Vooralsnog is hij dat.

Het beste,
Edmond Jacquelin’

Ze noemen hem Pioupiou. Soldaat.
Maar niet onmiddellijk.

Edmond Jacquelin begint gewoon als bakkersknecht. In die professie fietst hij zo allemachtig veel dat dorpelingen hem vragen of hij het niet eens zonder bakfiets moet proberen.

Op zijn achttiende vertrekt Jacquelin vanuit zijn geboortedorp naar Parijs. Hij gaat wielrenner worden.

In Parijs wordt zijn talent al fluks opgemerkt en niet veel later stromen de start- en prijzengelden binnen bij het bakkershulpje uit de provincie.

In nauwelijks een jaar tijd wordt Jacquelin lid van de Parijse beau monde; hij is de sportheld van een natie. Overdag keizer op de wielerbaan, ’s nachts een vlinder die van bar naar nachtclub fladdert. Hij heeft zelfs z’n eigen loge in de schouwburg.

Op de baan heeft Jacquelin een grote kracht: de Jump. Hij kan zichzelf en zijn fiets met nog een laatste ruk vanuit het middenrif als het ware over de finishlijn smijten.

Niemand, geen Noor, geen Duitser, geen Belg, geen Nederlander, kan hem de baas.
Niemand.
Behalve, in Amerika, als je die verhalen mag geloven.

Twee mannen betreden de wielerbaan. De vreemdeling voorop. De donkere man draagt een helwit gewaad. Achter hem volgt Jacquelin, lachend. De koning die zijn eigen paleis betreedt. Niet lang daarvoor heeft hij in Berlijn een reusachtige hond aangeschaft. De hond doet alles wat hij zegt en luistert naar de naam Major. Dit is de confrontatie waarop de wereld heeft gewacht.

Wanneer de renners op hun fietsen klauteren en de starter zich naast de baan opstelt, daalt er een sublieme stilte neer over de duizenden en duizenden toeschouwers, die net nog hun favoriet toejuichten en diens vijand uitjouwden.

Dan, drie seconden lang, gebeurt er helemaal niets.

Een schot.
Ze zijn begonnen.
Maar ze staan nog steeds stil
.
Een volmaakte surplace.

De loopbaan van Edmond Jacquelin zal zich lang voorbij zijn glorietijd uitstrekken. Terwijl de populariteit van het wielrennen op de weg toeneemt en hij zich altijd beperkt tot het hout en het beton van de wielerbanen, nemen niet alleen zijn fysieke vermogens, maar ook zijn populariteit af.

De nieuwe helden heten Garin, Cornet, Lesna. Geen zonnekoningen van de baan, maar dwangarbeiders van de weg.

Toch blijft Jacquelin fietsen, winnen en goed verdienen. Hij weet niet beter.

De wielerbaan van het Parc des Princes is 1.332 meter precies, nagemeten met de meest precieze aller duimstokken. De twee roerloze stipjes op de baan moeten twee rondes afleggen. Plots: beweging. De koning van Frankrijk valt zijdelings van zijn fiets en ligt hulpeloos in de middenberm. Zijn voetriempje heeft het begeven.

Als de oorlog uitbreekt, meldt Jacquelin zich bij het Franse leger. Hij treedt in dienst als chauffeur. Veel soldaten die hij vervoert, herkennen de man achter het stuur: ze hebben hem ooit, als jongens, in een niet eens zo heel grijs verleden, wel eens toegejuicht

Tussen de ritjes en de gevechtshandelingen door, draagt ook Edmond Jacquelin zijn steentje bij aan wat later de meest literaire aller oorlogen genoemd zal worden. Zijn indrukken worden gepubliceerd in de krant La Vie Claire. Titel van zijn dagboek: ‘Leven in het regiment: indrukken van een wielrenner-militair’.

Jacquelin wint de eerste manche, met ruim een lengte voorsprong.
Dus toch, denken de duizenden langs de baan, dus toch.
De tweede manche, die slechts anderhalve ronde duurt, wint Jacquelin wederom.
Dan draait hij zich om naar zijn tegenstander, die zo duidelijk het onderspit heeft moeten delven. Jacquelin zet zijn duim op het puntje van zijn neus en laat de andere vingers wapperen.

Een pied de nez.
Een lange neus.
Een vernedering.
(Pas veel later zal Edmond Jacquelin spijt betuigen).

Jacquelin overleeft de oorlog en keert terug naar Parijs. Wielrenner-af, ster-af, rijkaard-af.

Een statusverandering waar hij maar moeilijk mee om kan gaan; Jacquelin werkt zichzelf op virtuoze manier keer op keer in de (financiële) nesten.

Op een dag wordt een voormalig Jacquelin-fan op straat aangesproken door een haveloze man. Of hij wat geld of een stuk brood heeft. De koning van Parijs is een bedelaar geworden.

Op 29 juni 1928 wordt zijn roerloze lichaam gevonden onder een brug over de Seine, op de plek waar het schuim der aarde z’n laatste adem kan komen uitblazen.

Edmond Jacquelin sterft enkele dagen later, in een ziekenhuis in Beaujon.

Onmiddellijk na de wedstrijd verzoekt Major Taylor om een revanchewedstrijd. Jacquelin wijst dat verzoek in eerste instantie nog af – ‘Ik denk te mogen zeggen dat ik de neger zodanig verslagen heb, dat een revanche niet aan de orde is’ – maar komt daar later toch op terug.

Op 27 mei staan de twee weer tegenover elkaar. Ditmaal wint de Amerikaan. Overtuigend.

Een derde duel, ruim twee jaar later, op 14 juli 1903, trekt nog maar weinig aandacht. Op datzelfde moment is elders in Frankrijk de eerste Tour de France aan de gang.

PS

Voor een fantastisch gedocumenteerde en virtuoos opgeschreven reconstructie van de grote match tussen Major Taylor en Edmond Jacquelin, verwijs ik naar Jan Boesmans De fiets van Lautrec (2013), een van de beste sportboeken die ik ooit las.

Dit artikel Vergeten wielrenner: Jacquelin, Edmond verscheen op HET IS KOERS!.

Vergeten renner: Fario, Amedee

$
0
0
Amadee Fario

Amadee Fario

Dag in, dag uit beklimt een magere jongen de Pic du Midi, een onherbergzame knoest in de Pyreneeën. Op zijn rug draagt hij grote leren zakken, van een gewicht dat wel kan oplopen tot tientallen kilo’s.

Stug stapt hij door, in weer en in wind

Boven, op de rotsige punt van de Pic du Midi, stond een houten stellage, een wetenschappelijk observatorium van waaruit Frankrijks meest geleerde astronomen vanachter hun telescopen de geheimen van het heelal trachtten te ontsluieren.

De jongen, zijn onbeduidende naam is Amedee Fario, heeft het observatorium helpen bouwen als lid van het veertiende artilleriebattaljon van Tarbes en hij is sedertdien er blijven komen, als drager. De directeur van het observatorium, monsieur Peyroulet, is dol op hem – Amedee brengt hem niet alleen eten, bouwmaterialen en schone kleding, maar ook recente kranten. In die kranten volgt Peyroulet de ontwikkelingen in de wereld die zich in de eeuwige Pyreneeen-mist verscholen houdt.

In de zomer kijkt monsieur Peyroulet nog extra uit naar de komst van de trouwe drager. Dan immers trekt iets machtigs door Frankrijk, iets wat Amedee alleen kent uit de verhalen van Peyroulet. De Tour.

Amedee is begeesterd door de verhalen die hij in L’Auto is gaan lezen op weg naar de top. In zijn hoofd rijpt het plan om zijn salaris – 8 francs per beklimming – te sparen tot hij genoeg geld heeft om een racefiets te kopen.

Een blauwe Peugeot, dat moet het worden.
Alleen… zo’n fiets kost honderden francs.

Meer dan een jaar bestijgt Amedee Fario de Pic du Midi met de vanzelfsprekendheid waarmee zijn dorpsgenoten hun zoldertrapjes beklimmen. Regen of sneeuw, vorst of bloedhitte; met iedere dag, met iedere meter, komt de Peugeot een beetje dichterbij.

Wanneer hij bijna genoeg geld heeft voor een Peugeot, een heuse racefiets met een krom stuur en dunne banden, raast er een nachtelijke storm door het dal.

Als het licht wordt, blijkt het dak van het huis van Amedees grootmoeder te zijn ingestort.
De vrouw zelf heeft het wonder boven wonder overleefd.
Het sparen kan van voren af aan beginnen.

Later dat jaar, als het observatorium door de zwijgende witheid van sneeuw is omringd en de adventsdagen korter, duisterder en ijziger worden, wordt Amedee gevraagd om nog eens de Pic du Midi te beklimmen, met een tas vol dikke winterkleding.

Op kerstnacht vertrekt hij, levert zijn vracht af, warmt zijn bevroren ledematen aan het behaaglijke vuur in het observatorium en daalt dan weer af richting het dal.

‘Blijf toch hier!’ roept Peyroulet hem na.

Maar Amedee hoort hem al niet meer; hij glibbert het duister in, richting zijn grootmoeder en haar gevulde tafel. Ergens halverwege glijdt Amedee Fario uit en stuitert het ravijn in. Kerst 1910 brengt hij door in de behandelkamer van de dokter van Esponne.

Wanneer hij weer bij bewustzijn komt, wacht hem een gruwelijk bericht: Amedee, hij die droomt van rijden op een racefiets en steeds vaker opgewonden wakker ligt bij de gedachte aan dat hij op een dag de Tour zal kunnen rijden, heeft geen tenen meer.

De arts heeft de bevroren stompjes onmiddellijk tot het middenvoetsbeentje moeten amputeren. Nooit, nee nooit zal de droom van Amedee Fario werkelijkheid kunnen worden.

Anderhalf jaar later, op zondag 30 juni 1912, staan 131 deelnemers in Parijs aan de start van de tiende Tour de France. Een van hen heeft zich ingeschreven als onafhankelijke en komt uit een dorpje aan de voet van de Pic du Midi.

Directeur Peyroulet heeft hem een jaar eerder niet alleen een Alcyon-racefiets cadeau gedaan, maar ook een alternatieve cosmetische ingreep bekostigd: Amedee Fario beweegt zich voort met behulp van tien stukjes hout, die als tenen in zijn schoenen zijn geplaatst.

Die eerste Tour is nog wat teveel van het goede voor Amedee en hij houdt het slechts enkele etappes vol.

Een jaar later keert hij terug naar de Tour, ditmaal houdt hij het langer vol.

Hij blinkt uit in de bergetappes, volgt de grote sterren van merkenploegen soepel op de flanken van de Tourmalet en staat op een zeker moment zelfs tiende in het algemeen klassement – als tweede onafhankelijke.

Journalisten drommen om de schriele jongen met startnummer zeventig, vragen zijn naam, vissen naar zijn geheime wapen.

‘Amedee,’ stamelt Amedee, ‘Je m’appelle Amedee Fario.’
De mannen met de opschrijfboekjes roepen door elkaar heen. Eentje vraagt welk geheim er in zijn schoenen schuilgaat.
‘Voeten,’ mompelt Amedee.
‘En waar kom je vandaan, Amedee Fario?’ vragen de journalisten.
‘Uit Esponne.’
De volgende dag is Amedee de Adelaar van Esponne geworden.

Dan, kort voor het einde van de Tour die zijn doorbraak is geworden, staat het noodlot hem weer op te wachten. Ditmaal in de vorm van een onhandig geparkeerde hooiwagen.

Nog een laatste maal keert de Adelaar van Esponne terug naar de Tour. Het is de zomer van 1914 en de geur van buskruit hangt als een dreigende wolk boven Europa.

De renners gaan ‘gewoon’ van start.

In de zesde etappe lijkt Amedee Fario’s grote heerschappij daadwerkelijk te beginnen. Op de flanken van de Tourmalet lost hij God en klein Pierke en kort voor de top ligt hij minuten voor op zijn eerste achtervolger, Pelissier.

Dan is daar weer het noodlot. Dit keer maakt het een zacht sissend geluid van een band die langzaam leegloopt.
Amedee begint zijn band te verwisselend, terwijl de een na de ander hem passeert.
De daaropvolgende achtervolging vindt plaats in de afdaling.
Het duurt maar een paar bochten voor Amedee Fario een bocht mist en voor de tweede keer in zijn leven kennismaakt met een Frans ravijn.

In het ziekenhuis ontdekt een journalist van de krant L’Aurore het geheim dat zich in Amedees schoenen bevindt. De volgende dag staat er op de voorpagina: ‘L’aigle sans orteils.

De adelaar van Esponne is de teenloze adelaar geworden.

Nooit zal Amedee Fario werkelijk van zijn plotse sterrendom kunnen genieten. Kort na de Tour breekt de Eerste Wereldoorlog uit en Amedee reist af naar Parijs. Niet om vrijstelling te vragen vanwege zijn invaliditeit, maar om zich aan te melden, om mee te vechten.

Zijn prestaties op de fiets hebben bewezen dat hij niet zielig is, geen invalide en niet iemand voor wie een speciale regeling getroffen moet worden.

Niet veel later vertrekt hij naar de van bloed en tranen doordrenkte loopgraven. Hij zal nooit meer terugkeren.

 

N.B.
Dit verhaal is gebaseerd op het stripboek ‘De teenloze adelaar’ van de Franse striptekenaar LAX. Amedee Fario heeft nooit de Tour de France gereden, hij is nooit op kerstnacht van de Pic du Midi gevallen, hij is geboren noch gestorven – al helemaal niet op de killing fields van de Grote Oorlog.

Toch bestaat hij.
En wie bestaat, kan vergeten worden.

Dit artikel Vergeten renner: Fario, Amedee verscheen op HET IS KOERS!.

Vergeten wielrenner: Petit-Breton, Lucien

$
0
0

Lucien Petit BretonLucien Petit-Breton (18 oktober 1882 – 20 december 1917)

Je zou denken dat zonen van horlogemakers altijd tijd genoeg hebben. Maar dat is niet zo.

De vader van Lucien George Mazan was horlogemaker. Een eervol beroep, dat vond hij zelf ook. Toen zijn zoon Lucien zes jaar oud was, verhuisde hij met het hele gezin naar Buenos Aires, Argentinie, om daar zijn pogingen om de tijd te vangen voort te zetten. Zijn zoon, Lucien, zou daar, aan de andere kant van de oceaan, dan opgroeien tot een respectabele kerel, een horlogemaker misschien. Een echte Mazan.

Tien jaar later is Lucien Georges Mazan kelner in de Jockey-Club in het centrum van de stad, een club naar Engels model waar heren elkaar in alle rust en op neutraal terrein kunnen ontmoeten.

Op een dag doet Lucien mee aan een verloting. De hoofdprijs is een racefiets.

Hij wint. Lucien is dan zestien jaar.

Zijn ouders zijn nog niet half zo verguld als hun zoon met de prijs. Fietsen, is dat nu een bezigheid voor een heer-in-wording? Voor de zoon van een gerespecteerd horlogemaker? Voor een echte Mazan?

Terug in Frankrijk, waar Lucien zijn opleiding zal vervolgen, begint hij fanatiek te fietsen, buiten het zicht van zijn ouders natuurlijk. Hij is dan al eens Argentijns kampioen op de baan geworden – voor wat het waard is.

In Frankrijk begint hij zelfs deel te nemen aan wegwedstrijden, onder een valse naam. Zijn vader mag immers niet plotseling achter Luciens verboden liefhebberij komen.

Lucien Georges Mazan gaat voortaan door het leven als Lucien Breton. Lucien uit Bretagne. Dat kan iedereen zijn.

Al snel wordt hij gevraagd zijn naam te wijzigen. De renner die het vraagt, heeft daar zo zijn redenen voor: hij heet echt Lucien Breton.

Als Lucien Petit-Breton maakt Lucien Georges Mazan grote indruk in het Franse peloton. In 1905, nauwelijks twee jaar na zijn terugkeer uit Argentinie, verbetert hij op de wielerbaan van Parijs het werelduurrecord van de Amerikaan Willie Hamilton. Niemand ter wereld reed ooit meer meters dan hij in zestig minuten: 41 kilometer en 110 meter, met de duimstok gemeten.

Het record is een bewijs van Luciens onvoorstelbare fysieke kunnen, zijn uithoudingsvermogen en zijn stamina. Hij is klaar om zich te bewijzen op de weg.

Een jaar later al wint hij Parijs-Tours, zijn eerste echt grote zege. Maar in 1907 breekt hij pas echt door: winst in de vijfde Tour de France.

Weer een jaar later maakt hij er een bisnummertje van.
In totaal wint hij in die twee Tours alleen als zeven ritten.

Daarna neemt de pech het van hem over: hij rijdt geen Tour meer uit. In 1912 lijkt hij na allerhande tegenslag dan toch eindelijk klaar om voor de derde maal de Tour te winnen. Petit-Breton is fit, gemotiveerd en verkeert in uitstekende vorm.

Helaas: in de tweede etappe botste hij op een koe.
Een koe.
Een koe dus.
Een koe wordt de eindhalte van zijn glansrijke wielerloopbaan.

Wanneer twee jaar later de Eerste Wereldoorlog uitbreekt, wordt ook Lucien naar het front gezonden. Zijn militaire carrière is lang niet zo imposant als die op de fiets. Het ontbreekt Lucien aan het echte soldatenbloed.

Enkele dagen voor wat de laatste Kerst aan het front zal zijn, op 20 december 1917 verongelukt hij wanneer hij in de buurt van Troyes op een tegemoetkomende auto knalt.

Lucien Petit-Breton is op slag dood. Gestorven voor volk en vaderland.

Te weinig tijd om een echte Mazan te worden.

Dit artikel Vergeten wielrenner: Petit-Breton, Lucien verscheen op HET IS KOERS!.

Lucas en de Wolf

$
0
0
Lucas en de Wolf

Lucas en de Wolf

De Wolf oogt wat moe. Eerder nog teleurgesteld, ein bisschen enttäuscht. Hij laat zich nauwelijks nog zien in de Limburgse bossen. Wat heeft hij er ook nog te zoeken als lone wolf, wat losgezongen van zijn roedel. Ongewild maar toch. Ook de laatste, bijna volgroeide, welp die hij nog probeerde op te voeden liet hem in de steek. Wat een echte vechtjas leek te worden, verdween eigenlijk zomaar opeens in het niets.
Vorig jaar na de laatste wedstrijd van het wegseizoen waren ze samen nog naar huis, naar Kölle, gefietst. Hij vierenzeventig en Lucas Wollenhaupt, zijn pupil, achttien. Het komende crossseizoen zou weer een opstapje zijn om zijn talenten verder te laten ontluiken. Daar waren ze op dat moment allebei nog van overtuigd. Het telefoontje van daags erop, kwam aan als een mokerslag. Lucas deelde mee dat hij het koersen, de competitie, voor gezien hield. Einde oefening. Onbestaanbaar, nauwelijks te vatten was dat voor hem. Hij moet het respecteren, maar hoe kun je toch in godsnaam je talent zomaar te grabbel gooien.

Voor Le Loup, zoals ze hem in Frankrijk noemden in zijn gloriejaren, is het geen probleem om elke zondag voor dag en dauw vanuit Keulen af te zakken naar de crosswedstrijdjes in Limburg. Om vol overgave wat jeugdrennertjes, van de naar hemzelf vernoemde club, te coachen. In Duitsland zijn er geen jeugdwedstrijden en Limburg is relatief dicht bij. Daar komt bij dat je iets over moet hebben voor je sport. Vechten voor je plaats, altijd doorgaan en nooit opgeven dat was en is nog steeds het credo van De Wolf. Dat probeert hij ook over te brengen op de jeugd. En met gekend succes. Zijn poulains waaronder Klaus Peter Thaler en Mike Kluge werden meervoudig wereldkampioen bij de profs in het veld. En schitterden daarnaast ook op de weg. Net als leerling Raimund Dietzen.
Er gloeit nog veel vuur in die kleine Keulenaar maar toen Lucas, die begaafde pupil, er de brui aan gaf knapte er even iets in zijn binnenste. Het heeft hem geraakt, maar er zijn ergere dingen in het leven.

Le Loup is niemand minder dan Rolf Wolfshohl, voor de echte wielerliefhebber een levende legende. Vanaf 1953 als renner actief, veertien jaar beroeps van ’60 tot ’76. Met een palmares om je vingers aan af te likken. Drie keer wereldkampioen cyclocross bij de profs plus ontelbare ereplaatsen, winnaar van Parijs-Nice en de Ronde van Spanje, twee etappezeges in de Tour en in totaal meer als 140 overwinningen op de weg. Teveel om op te noemen eigenlijk. Hij reed in de ploegen van en met grootheden als Gaul, Simpson, Anquetil en Poulidor. Nu herinnert zijn uiterlijk niet veel meer aan die absolute vedette van weleer en weinigen langs het parcours weten wie die kleine man eigenlijk is.

In de ogen van Rolf Wofshohl is het crossen nog steeds de ideale wintertraining. Opboksen tegen Koning Winter. Hardheid en inhoud kweken. Zo heeft hij het zelf ook gedaan en was daarna in het voorseizoen op de weg altijd super. Destijds moest er het hele seizoen worden gebuffeld. Van Het Volk tot en met Lombardije, inclusief de grote Rondes. Nee, de tegenwoordige (West-) Europese coureurs hebben volgens hem maar weinig ruggengraat. Hoe fulmineerde hij bij onze eerste ontmoeting in de winter van 2005 nog over Jan Ullrich. “Neem nou zo’n Jan Ullrich. Heeft een wedstrijdprogramma van twee maanden per jaar en strijkt daarvoor jaarrond wel mooi 250.000 euro per maand op. Peddelt nu weer op z’n gemak rond in Zuid-Afrika. In plaats daarvan moest hij een huisje aan de Noordzee huren. De bulderende wind langs de kust trotseren, crossen rijden. Dat is de methode om straks de Tour te kunnen winnen. Een man met zijn talenten kan zoveel méér winnen. Ook crossen, dat heeft hij in zijn juniorentijd al bewezen. Maar ja als je niet meer hoeft te knokken voor je bestaan en omringd wordt door lieden die je maar naar de mond praten…” Om dan het vernietigende oordeel te vellen: “… kein Fleiss!!”.

De Wolf is natuurlijk een oorlogskind. Geboren in hartje Keulen, “ausgebombt”. En in de wederopbouw moest er gesappeld worden voor elke pfennig. Dat kweekte karakter, ook bij zijn generatiegenoten. “Als er toen een krachtige Duitse ploeg à la T-Mobile was geweest dan hadden we geëxcelleerd in de grote Rondes. Met prachtrenners als de gebroeders Altig, Hennes Junkermann, Klaus Bugdahl, Dieter Puschel en Karl-Heinz Kunde. Dan waren we niet als knechten verspreid geweest over Italiaanse en Franse ploegen”.

Soms zijn er van die momenten die een stempel drukken op iemands leven. Voor De Wolf lag het eerste kantelpunt bij een afsluitende schoolsportdag. Als enige van de hele school kreeg hij geen diploma omdat hij op een loopnummer in de ogen van de leiding ondermaats had gepresteerd. Dat heeft hem geprägt en vanaf dat moment is onverzettelijkheid zijn tweede natuur geworden.

Rolf Wolfshohl is altijd dichtbij het rennen gebleven. Eerst als ploegleider bij Rokado. Daarna als eigenaar van een racespeciaalzaak, wedstrijdorganisator, coach en voorzitter van zijn wielerclub “Le Loup”.

Zijn sportloopbaan, hoe succesvol dan ook, ging niet altijd over rozen. In ’64 zweefde hij na een zware val op het randje van de dood. Een operatie door de lijfarts van generaal de Gaulle redde zijn leven. Zijn zoon Rolf-Dieter (1960) werd ook een succesvol renner maar viel ongelukkig tijdens een Duits kampioenschap in 1984 en liep een dwarslaesie op. Sindsdien was hij, gedragen in al zijn manmoedigheid, gekluisterd aan een rolstoel. Tot overmaat van ramp werd begin 2011 bij hem kanker gediagnosticeerd. In november 2011 overleed hij, 51 jaar jong. Die Enttäuschung verre voorbij.
Teleurgesteld en geraakt door het leven is hij, maar zeker niet geknakt, want hoog in het vaandel van der Rolf staat nog steeds geschreven:

Der Wolf gibt nie auf”.

Dit artikel Lucas en de Wolf verscheen op HET IS KOERS!.

Raad het plaatje

$
0
0

Raad het plaatje - Panaria-rennerVandaag wordt het boek Uit koers van Frank Heinen gepresenteerd. Trouwe lezers van Hetiskoers.nl zullen de mooie en vaak dramatische verhalen over vergeten wielrenners herkennen, veel ervan zagen immers op deze site, in een iets andere vorm, het levenslicht. Vanmiddag een van die verhalen, een voorpublicatie dus. Maar over wie? Wie is de afgebeelde coureur? Straks om 15.00 uur het antwoord. [Lees verder]

Dit artikel Raad het plaatje verscheen op HET IS KOERS!.


De eersten zullen de laatsten zijn

$
0
0

Michele Coppolillo17-7-1967 – Michele Coppolillo

In een apart vakje van zijn portefeuille bewaart Michele Coppolillo een krantenknipsel. Het is een kort artikeltje uit La Repubblica, uit 2001. In de Ronde van Italië gaat hij onderuit, blesseert zijn lichaam, maar weigert op te geven. Iedere dag komt hij met grote achterstand binnen, grimassend, lijdend als een moderne Christus. Hij zal Milaan halen, als aller-, allerlaatste.

De chef Sport van La Repubblica had juist dat jaar besloten iedere dag een kolom te wijden aan de Giro. Al de tweede dag had hij spijt: waar moest hij in die vlakke etappes zonder verhaal in godsnaam over schrijven?

Die dag vertelde hij het verhaal van een renner die hij als een van de laatsten had zien binnenkomen. Hij kende de jongen wel, een knecht uit dezelfde regio als de columnist. De renner had er gehavend uitgezien.

Het was het begin van wat een soort feuilleton over Michele Coppolillo zou worden. Iedere dag wijdde de chef woorden aan de Calabrese knecht van Panaria – soms maar één zinnetje, een andere keer een hele pagina. Het thema was altijd eender: Coppolillo verschafte de lezers een blik op iets waar ze nooit eerder naar hadden mogen koekeloeren: de achterkant van het peloton, daar waar geleden en gevloekt werd. Waar krukken verwoede pogingen deden om op tijd binnen te komen en waar knechten uitbliezen na gedane arbeid buiten het zicht van camera’s en tifosi.

De zelfkant van het wielrennen, gepersonifieerd in een blonde jongen uit Calabrië. Zijn naam werd synoniem met de eerlijke knecht, met de harde werker, met de opofferingsgezindheid. Met de underdog. Kortom, met Zuid-Italië.

Het was de Giro van de razzia’s in de rennershotels, overvallen waarbij meer medicijnen werden gevonden dan in een gemiddeld ziekenhuis verkrijgbaar zijn. Ook Coppolillo werd verdacht van onverkwikkelijkheden, maar hard bewijs kwam daarvoor nooit ter tafel. Hij werd kort daarna vrijgesproken.

Het artikeltje uit het feuilleton over de verdenkingen draagt Coppolillo altijd bij zich. De eerste regels heeft hij gemarkeerd. Het knipseltje geeft hem kracht.

Tijdens de live-uitzendingen van de Giro van 2001 verschijnt steeds vaker een reusachtig spandoek met de tekst wij zijn allemaal coppolillo. Iedereen vereenzelvigt zich met de lijdende volger. Omdat uiteindelijk iedereen niet meer dan een lijdzame volger is.

In Milaan krijgt hij een ovatie van duizenden toegestroomde volgers. De volgende dag eindigt het Coppolillo-feuilleton in La Repubblica, met de woorden: ‘De eersten zullen de laatsten zijn.’

Ondanks het krantenknipsel wordt de laatste van de Giro 2001 nooit meer eerste. Als Michele Coppolillo nu nog aan die etappes terugdenkt, keert de pijn weer terug. En weet hij, Bijbelvast als hij is, dat het lang kan duren, maar dat er een dag komt dat de laatsten de eersten zullen zijn.

 

Dit is een voorpublicatie van het boek Uit Koers van Frank Heinen, het verhaal over Michele Coppolillo verscheen al eerder in een wat andere vorm op deze site.  

Dit artikel De eersten zullen de laatsten zijn verscheen op HET IS KOERS!.

Week van de Vergeten Renner: Jean Nuttli

$
0
0
Jean Nuttli

Jean Nuttli

Vorige week verscheen ‘Uit Koers‘ van Frank Heinen. In dit boek zijn 108 verhalen van ‘Vergeten Renners’ verzameld. Het idee van een serie van Vergeten Renners ontstond hier op Hetiskoers.nl. Om die rubriek en het boek te vieren, hebben we deze week omgedoopt tot Week van de Vergeten Renner. Prominente Hetiskoers-schrijvers bespreken daarom de komende dagen hun favoriete Vergeten Renners.

Frank Heinen   

Wie is je favoriete vergeten renner? Waarom?
Mijn favoriete vergeten renner is Jean Nuttli, omdat hij alles in zich heeft wat de Ware Vergeten Renner mijns inziens moet hebben: hij koerste nog niet zo lang geleden nog rond, hij heeft een bijzonder interessante psyche, zijn leven is zowel dramatisch als komisch en er kan nog altijd een verhaal aan zijn leven worden toegevoegd, want hij leeft (en fietst, ongetwijfeld) nog.

Welke renner mogen we nooit meer vergeten?
Iedere renner met een mooi verhaal – en dat zijn er VEEL – zou nooit vergeten mogen worden, omdat die verhalen nooit verloren mogen gaan. Overigens is de vergetelheid in sommige gevallen zo gek nog niet: het is er behaaglijk en het geluk tiert er welig.

Welke renner zou je nog in de rubriek willen zien?
O, zo vreselijk veel. Gelukkig heb ik er zelf enige invloed op… Er is een Vlaamse oud-kampioen in wiens vergeten leven ik een spannende misdaadroman vermoed, maar die naam houd ik nog even voor me.

Ken Lambeets

Wie is je favoriete vergeten renner? Waarom?
Het verhaal van Jean Nuttli – de mollige jongen die zich op een hometrainer op de zolderkamer tot wielerprof omschoolt – is me altijd bijgebleven, omdat het zo erg tot de verbeelding spreekt.

Welke renner mogen we nooit meer vergeten?
Amets Turruka Ansola, omdat hij het plezier van de wielersport belichaamt.

Welke renner zou je nog in de rubriek willen zien?
Eddy Schepers, meesterknecht van Stephen Roche, een klimtalent uit mijn geboortedorp.

 

Lees hier het verhaal over Jean Nuttli op Hetiskoers!

In het boek ‘Uit Koers’ is dit stuk in een uitgebreidere versie opgenomen onder de titel: ‘De vergeefse jacht op het werelduurrecord door de wereldkampioen niet-eten’.  

Dit artikel Week van de Vergeten Renner: Jean Nuttli verscheen op HET IS KOERS!.

Week van de Vergeten Renner: Pavel Tonkov

$
0
0

Vorige week verscheen ‘Uit Koers‘ van Frank Heinen. In dit boek zijn 108 verhalen van ‘Vergeten Renners’ verzameld. Het idee van een serie van Vergeten Renners ontstond hier op Hetiskoers.nl. Om die rubriek en het boek te vieren, hebben we deze week omgedoopt tot Week van de Vergeten Renner. Prominente Hetiskoers-schrijvers bespreken daarom de komende dagen hun favoriete Vergeten Renners.

Lidewey van Noord

Wie is je favoriete vergeten renner? Waarom?Pavel Tonkov
Pavel Tonkov, omdat zijn verhaal zo goed afloopt. Veel van die vergeten wielrennerslevens eindigen met ontevredenheid, eenzaamheid en niet zelden een vroege dood. Franks verhalen zijn mooi van treurigheid, zo onnavolgbaar goed geschreven dat ze steeds weer ontroeren, maar, dacht ik soms, waarom gaat het nooit eens gewoon goed? Gelukkig is er het verhaal over Girowinnaar Pavel Tonkov. Het lijkt of in zijn leven de zon almaar feller is gaan schijnen. Hij runt nu samen met zijn vrouw een hotelletje  in Spanje. Na lezing geen brok in de keel, maar een verwoede zoektocht op internet naar vluchten naar Córdoba: je kunt er fietstochtjes maken met de Tsaar als gids!

Welke renner mogen we nooit meer vergeten?
Flecha. Sinds hij gestopt is met fietsen, heeft het woord ‘aanvallend’ aan betekenis ingeboet. Sterker nog: ik heb geen écht goede kopgroep meer gezien. Ik mis hem bij elke wedstrijd.

Welke renner zou je nog in de rubriek willen zien?
Gerhard Trampusch.

 

Lees hier het verhaal over Pavel Tonkov.

 

Dit artikel Week van de Vergeten Renner: Pavel Tonkov verscheen op HET IS KOERS!.

Week van de Vergeten Renner: Wilfried Wesemael

$
0
0

Vorige week verscheen ‘Uit Koers‘ van Frank Heinen. In dit boek zijn 108 verhalen van ‘Vergeten Renners’ verzameld. Het idee van een serie van Vergeten Renners ontstond hier op Hetiskoers.nl. Om die rubriek en het boek te vieren, hebben we deze week omgedoopt tot Week van de Vergeten Renner. Prominente Hetiskoers-schrijvers bespreken daarom de komende dagen hun favoriete Vergeten Renners.

Martijn SargentiniRaad het plaatje - Wilfried Wesemael

Wie is je favoriete vergeten renner? Waarom?
Mijn favoriete vergeten renner bezit een vijfsterrenfrituur in Aalst. Wilfried Wesemael, beter bekend als Wil-Frit, was een knecht van Jan Raas in de TI-Raleigh ploeg. Hij won de Ronde van Zwitserland, Kuurne-Brussel-Kuurne en een etappe in de Ronde van Spanje. Sinds 1982 bakt hij zijn frieten aan de Hopmarkt. En dat doet hij zo goed dat lezers van Het Nieuwsblad hem verkozen tot ‘beste friturist van Vlaanderen’. Of, zoals men in Aalst zegt: ‘De kwalitoit es al noig langk bekost’.
Wie perfecte frieten bakt wordt niet snel vergeten.

Welke renner mogen we nooit meer vergeten?
Kick Pruijs was geen bekende wielrenner toen hij op een zomerdag in 1935 tijdens een training een Fokker F22 ‘Kwikstaart’ zag neerstorten. Het gebeurde vlak onder Schiphol. Kick aarzelde niet. ‘Het toestel brandde nog niet, maar aan de voorkant, bij de cockpit, rookte de boel wel. Iedereen wist dat het toestel elk moment in de fik kon vliegen.
Hij ging het wrak binnen en sleurde de inzittenden naar buiten. Een paar seconden later vatte het vliegtuig onder zijn ogen vlam. De bemanning zat nog in de cockpit opgesloten.Verzorger ‘Ome Cas de leugenaar’ claimde de heldendaad van zijn neefje Kick, en werd door KLM onderscheiden voor zijn moed. Zestig jaar lang was Cas de held. Het ware verhaal van Kick, zoon van een voddenboer uit de Jordaan, verschijnt in de Volkskrant na een uitgebreide reconstructie door journalist Gijs Zandbergen.

Kick Pruijs overlijdt in 2006. Het verhaal van Kick en de neergestorte Kwikstaart staat nu op een aluminium bordje met daarboven in grote letters ‘Kick Pruijs brug’. Het is een fietsbrug aan de Geniedijk, precies op de plek waar de Kwikstaart destijds neerstortte. De onbekende wielrenner werd een erkende held.

Welke renner zou je nog in de rubriek willen zien?
Een renner slingert over het wegdek op een zomerdag in 1967. Het is snikheet in de bergen. Met nog maar een paar kilometer tot de finish stort hij tegen het asfalt. Was het de combinatie van hitte, dorst en veel teveel amfetaminen? Kwam het door een kettingbreuk? ‘Zijn gezicht was een masker van lijden’, vertelden renners na afloop. De Bask Valentín Uriona reed ooit tien dagen in de gouden leiderstrui van de Vuelta en was op weg naar de Spaanse nationale titel. Hij overleed achttien dagen na Tom Simpson.

 

Lees hier het verhaal over Wilfried Wesemael

 

Dit artikel Week van de Vergeten Renner: Wilfried Wesemael verscheen op HET IS KOERS!.

Week van de Vergeten Renner: Charly Mottet

$
0
0

Vorige week verscheen ‘Uit Koers‘ van Frank Heinen. In dit boek zijn 108 verhalen van ‘Vergeten Renners’ verzameld. Het idee van een serie van Vergeten Renners ontstond hier op Hetiskoers.nl. Om die rubriek en het boek te vieren, hebben we deze week omgedoopt tot Week van de Vergeten Renner. Prominente Hetiskoers-schrijvers bespreken daarom de komende dagen hun favoriete Vergeten Renners.

Leo Aquina

Wie is je favoriete vergeten renner? Waarom?Charly Mottet
Hoewel Frank Heinen terecht een ruime definitie van de vergeten renner hanteert, hou ik het meest van de ‘echte’ vergeten renners. Je kende ze ooit omdat ze iets wonnen of daar dichtbij waren, maar al snel verdwenen hun namen in een stoffige archiefkast achterin je hoofd. De kast met papieren waarvan je eens in de zoveel jaar denkt: ik moet hem toch eens opruimen. Het komt er nooit van, totdat je zo’n vergeten naam per ongeluk eens ergens tegenkomt. Dan blaas je het stof van de archiefkast om je even te kunnen wentelen in nostalgie. De vergeten renners waar ik van hou, zijn vaak eeuwige beloften. En bij dat woord moet ik altijd denken aan Eddy Bouwmans, maar Eddy Bouwmans is bij mij nooit in de archiefkast beland. Hij is altijd op de salontafel blijven liggen als schoolvoorbeeld van de eeuwige belofte. Eddy Bouwmans is dus niet mijn favoriete vergeten renner. Dat is Charly Mottet.

De levens van veel renners in Franks eregalerij zijn doordrenkt van ellende, verslaving, ziekte, dood. Zoals Frank zelf zegt: “Geluk is een saai verhaal.” Het levensverhaal van Mottet kent niet de pijn of het peilloze verdriet dat vele andere verhalen kenmerkt, al zit er natuurlijk genoeg tragiek in het verhaal van de eeuwige belofte. Die tragiek heeft Frank gevangen in een mooie, luchtige en grappige metafoor. ‘Het zijn van belofte is als een geslaagde striptease: je moet niet teveel suggereren, vooral niet teveel van jezelf prijsgeven, maar wel steeds net genoeg om het publiek hongerig te houden.’

Welke renner mogen we nooit meer vergeten?
Waar alle roemloos gesneuvelde anonieme militairen in oorlogen het moeten doen met één karig vlammetje voor de ‘onbekende soldaat’, is Frank er met zijn eregalerij in geslaagd om vele onbekende wielersoldaten hun gezicht terug te geven in ‘Uit Koers’. We mogen hen geen van allen vergeten. Zij stapten allemaal ooit op de fiets met een droom. Wat mij betreft staat Theo Eltink symbool voor de onbekende wielersoldaat, wiens droom in het strijdgewoel anoniem is gesneuveld.

Welke renner zou je nog in de rubriek willen zien?
Zoals Frank schrijft: ‘De renners zijn niet vergeten, zij dienen voor de vergetelheid te worden behoed.’ Als dat voor iemand geldt, dan is het wat mij betreft Teun van Vliet.

 

Lees hier het verhaal van Charly Mottet.

 

 

 

Dit artikel Week van de Vergeten Renner: Charly Mottet verscheen op HET IS KOERS!.

Week van de Vergeten Renner: Beat Breu

$
0
0

Vorige week verscheen ‘Uit Koers‘ van Frank Heinen. In dit boek zijn 108 verhalen van ‘Vergeten Renners’ verzameld. Het idee van een serie van Vergeten Renners ontstond hier op Hetiskoers.nl. Om die rubriek en het boek te vieren, hebben we deze week omgedoopt tot Week van de Vergeten Renner.  Prominente Hetiskoers-schrijvers bespreken daarom de komende dagen hun favoriete Vergeten Renners.

Bas van EijkBeat Breu

Wie is je favoriete vergeten renner? Waarom?
Beat Breu. Ik ben dol op renners met een klinkende naam. Jetse Bol, Bennie Zalm, Beat Breu. Van renner naar clown naar bejaarden-entertainer via uitbater van Longhorn City, een erotische wildwest bar tot zijn comeback als veldrijder. Smullen!

Welke renner mogen we nooit meer vergeten? 
Benoit Salmon, ook wel bekend als Bennie Zalm. Als voorzitter van zijn fanclub (benniezalm.nl) is het een erezaak de herinnering aan hem levend te houden desondanks het gebrek aan medewerking van zijn kant. Waarom Bennie niet op 1 staat in “Pelotonvulling” is tot aan de dag van vandaag een twistpunt binnen HetisKoers.nl

Welke renner zou je nog in de rubriek willen zien?
Benoit Salmon. Alhoewel zijn verhaal net zo karig is als zijn palmares. Ik denk dat Frank er desondanks wat van weet te maken! Hup Frank!

 

Jos van Nierop

Wie is je favoriete vergeten renner? Waarom?
‘Zijn publiek bestaat uit een handjevol tachtigplussers, die verbaasd naar de kleine, ronde man op het podium staren. Een aantal hoort niet zo goed meer, een paar anderen weigeren hun kaartspel te onderbreken voor de conferences van Breu.’

Voormalig klimgeit Beat Breu wordt in zijn tweede leven komiek en van zijn laatste optreden in een zaaltje is Frank Heinen getuige. Zo lijkt het. Zouden de starende tachtigplussers er echt hebben gezeten? En was het kaartspel er? Ik moet die vragen niet stellen , maar mij laten meevoeren in Franks versie van Breu’s toch al bijzondere levensverhaal. Ietwat geromantiseerd? So what!

Patrice Thévenard Welke renner mogen we nooit meer vergeten?
Vanwege zijn achternaam legde ik altijd de link met Bernard Thevenet, maar de Patrice Thévenard heeft weinig met de vroegere Tourwinnaar van doen. Wel speelt hij een belangrijke rol bij Joop Zoetemelks Tourzege in 1980. Zoetemelk voelt zich de dag na zijn bekende, door Johan van der Velde veroorzaakte, val niet goed. Als de renners de Galibier moet beklimmen, lost hij. Na een snelle afdaling treft hij Ferdinand Julien en Patrice Thevenard. De twee rijden voor de ploeg ‘Les Amis du Tour’, een soort werklozenprojectje, en kunnen wel wat extra Franse francs gebruiken. Ze helpen Zoetemelk om weer bij de eersten terug te keren. Zoetemelk daarover, in ‘Een open boek’: ‘Thévenard was een bekende, hij woont bij mij in de buurt. Ik zei ‘meerijden, meerijden’. Dat doen ze nadat je hun een bedrag hebt toegezegd voor de te verrichten diensten? Ja, dat klopt.’

Welke renner zou je nog in de rubriek willen zien?Thijs Roks - suikerzakje
Als Frank, op Twitter of via Hetiskoers-roerganger Leon, weer eens een oproepje deed naar renners die uit de vergetelheid gehaald moesten worden, mailde of tweette ik terug met een aantal namen. De Nederlander Thijs Roks zat daar altijd bij. De vrolijk ogende Tour de France-renner (1952, 1953, 1954) liet ooit een lucratief contract bij het Bianchi van Fausto Coppi aan zich voorbijgaan omdat zijn ouders het maar niks vonden. Na zijn carrière runde Roks een chauffeurscafé maar daar moest hij mee stoppen vanwege reuma. Roks genas maar met de misère was het nog niet over: twee van zijn zonen verongelukten op jonge leeftijd.

 

Lees hier het verhaal over Beat Breu.

 

Dit artikel Week van de Vergeten Renner: Beat Breu verscheen op HET IS KOERS!.

Week van de Vergeten Renner: David Clinger

$
0
0

Vorige week verscheen ‘Uit Koers‘ van Frank Heinen. In dit boek zijn 108 verhalen van ‘Vergeten Renners’ verzameld. Het idee van een serie van Vergeten Renners ontstond hier op Hetiskoers.nl. Om die rubriek en het boek te vieren, hebben we deze week omgedoopt tot Week van de Vergeten Renner. Prominente Hetiskoers-schrijvers bespreken daarom de komende dagen hun favoriete Vergeten Renners.

Léon Geuyendavid clinger

Wie is je favoriete vergeten renner? Waarom?
Ik wilde natuurlijk eerst Jean Nuttli noemen. Wat een verhaal is dat! Maar omdat hij al eerder aan bod is gekomen, kies ik David Clinger. Een oud-ploeggenoot van Lance Armstrong bij US Postal. Een wielrenner wiens hele lichaam is volgekalkt met tatoeages – inclusief zijn hoofd. Een klassiek verhaal van een onzeker e jongen die met drugs en doping experimenteert, een ongelukkig huwelijk inrolt en vervolgens ook nog eens verslaafd raakt aan tatoeages. Absurd en triest tegelijk. (O ja, andere Amerikaanse renners met wie het verkeerd afliep hebben ook boeiende verhalen. Ik noem Matt Di Canio en Joe Papp.)

Welke renner mogen we nooit meer vergeten?
Fedor den Hertog. Ik ben te jong om me hem echt te herinneren, maar mijn vader was vol ontzag over Fedor. ‘Die man won elke wedstrijd waaraan hij deelnam!’ In mijn hoofd is Fedor een krijger van mythische proporties. Ik heb me er nog niet toe kunnen zetten om zijn biografie te lezen, bang dat mijn beeld van hem in duizend stukjes uiteenvalt.

Welke renner zou je nog in de rubriek willen zien?
Ik hoop dat Frank ooit nog eens gaat uitzoeken hoe het met Leon Nevels en Leon Boelhouwers is afgelopen. Twee Limburgse renners die in hun amateurjaren in de jaren 80 het peloton aan gort reden, maar daarna langzaam afgleden naar een bestaan als pelotonvulling in Belgische kermiskoersen. Volgens de overlevering hebben ze het daar niet gemakkelijk gehad. Maar het fijne weet ik er ook niet van. Ik vertrouw op Frank. En als-ie dan toch bezig is, hoop ik dat hij meteen wil schrijven over Robert Alban. En Henk Baars.

 

Lees hier het verhaal over David Clinger.

 

Dit artikel Week van de Vergeten Renner: David Clinger verscheen op HET IS KOERS!.


Week van de Vergeten Renner: Isaac Galvez

$
0
0

Vorige week verscheen ‘Uit Koers’ van Frank Heinen. In dit boek zijn 108 verhalen van ‘Vergeten Renners’ verzameld. Het idee van een serie van Vergeten Renners ontstond hier op Hetiskoers.nl. Om die rubriek en het boek te vieren, hebben we deze week omgedoopt tot Week van de Vergeten Renner. Prominente Hetiskoers-schrijvers bespreken daarom de komende dagen hun favoriete Vergeten Renners.

Pieter van der Meergalvez

Wie is je favoriete vergeten renner? Waarom?
Het wielrennen zit vol tragische verhalen. Vaak genoeg wordt  geschreven dat de wielersport als het leven is: hard, onvoorspelbaar en je verliest meestal ook nog eens meer dan dat je wint. Die verhalen maken de wielersport juist zo interessant. Het goed opschrijven van die echte tragiek, zonder grote woorden als ‘de dood fietst altijd mee’ te gebruiken, is nog een hele kunst. In het stuk over Isaac Galvez is goed te lezen dat Frank de kunst van het weglaten van die bombast in de vingers heeft. Hij beschrijft minutieus de details die het einde van Isaac Galvez op wielerbaan ‘t Kuipke van Gent betekenden.’Sturen die in elkaar haken’, is de titel van dit verhaal in het boek. Het verhaal over Dimitri De Fauw, die drie jaar later zelfmoord pleegde, staat verderop als ‘Sturen die in elkaar haken 2′. Op het moment van het ongeluk haakten ook de levens van Galvez en De Fauw op ongelukkige wijze in elkaar.

Welke renner mogen we nooit meer vergeten?
Marco Pantani. Ik ben van het wielrennen gaan houden toen ik die kleine Italiaan in de Tour de France op de bergflanken zag dansen. Hij was een held. Toen het onlangs tien jaar geleden was dat hij overleed, merkte ik dat ik hem nog lang niet was vergeten. De Morgen had toen een prachtige longread over zijn laatste dagen. Ik vind het nog altijd bedroevend om te lezen dat hij zo aan zijn einde moest komen. Droeviger vind ik het als mensen Pantani alleen als een pakolifantje kunnen zien en hem liever vergeten. Dan zouden we een heel peloton uit die tijd moeten vergeten.

Welke renner zou je nog in de rubriek willen zien?
Juan Llanerras. Hij is eigenlijk het derde deel van ‘Sturen die in elkaar haken’. Llanerras was de koppelgenoot van Galvez op de bewuste avond van het ongeluk.
In een hele andere categorie: Cadel Evans.

Lees hier het verhaal over Isaac Galvez. 

 

Dit artikel Week van de Vergeten Renner: Isaac Galvez verscheen op HET IS KOERS!.

Le Vaillant, de Onverschrokkene

$
0
0

Een vergeten held uit de prehistorie van het cyclisme

Mathieu Cordang bij the Crystal Palace“24 uurs wereldkampioen. M. Cordang de held van een der schoonste overwinningen op rywielgebied werd geboren te Blerik bij Venlo en is thans 27 jaar oud. Hy is bizonder flink gebouwd, zit goed in zyn vleesch en is niet groot van gestalte, terwyl zyn breede borst en breede schouders hem nog kleiner doen schynen dan hij in werkelykheid is.
Hy begon zyn loopbaan op zee en heeft daardoor heel wat van de wereld gezien. Ongetwyfeld heeft hy zyn sterk gestel en buitengewoon volhardingsvermogen te danken aan het harde maar gezonde leven op zee”.

Zo begint een uitgebreide reclamefolder uit 1897 van de Dunlop fabrieken over de fenomenale prestaties van hun renner Mathieu Cordang.

Johannes Matheus Cordang, zoon van Gerardus Cordang, schipper en Joanna Janssen, geboren op 6 december 1869, negende uit een rij van vijftien. Waar vader beurtschipper speelde en moeder café hield om de vele monden te voeden, moest ook de kleine Mathieu al vroeg aan de bak. Met twaalf jaar werd hij oud en wijs genoeg bevonden om als scheepsjongen aan te monsteren op de grote vaart. Zijn eerste reis duurt twee jaar! Negen jaar lang zwerft hij over de wereldzeeën, om dan een wat geregelder leven te krijgen als steward op de veerboot tussen Vlissingen en Engeland. Als hij in 1893 weer eens vaste wal onder de voeten heeft stapt hij in Middelburg voor het eerst op zo’n duivelse uitvinding, een “safety” fiets voorzien van luchtbanden. Daarmee is het fenomeen geboren. In een tijdsbestek van zeven jaar fietst hij daarna alle records aan gruzelementen. “Recordang”, het natuurtalent is opgestaan.

Als 24-jarige -toen al een gevorderde leeftijd voor een sportman- zegt hij de zeevaart vaarwel en stort zich volledig op de wielersport. In zijn eerste amateur jaar schittert hij al in de Nederlandse klassiekers op de weg, zoals Amsterdam-Arnhem-Amsterdam. Maar ook op de piste staat hij zijn mannetje. Zoals op de baan te Venlo, waar hij een 6-uurs wedstrijd wint. Afgelegde afstand: 185,581km. Het Venloosch Weekblad van 28 september 1894 schrijft het verslag met kapitalen.

Na het behalen van het wereldkampioenschap 100 km amateurs met gangmaking te Keulen in ’95, waarin hij o.a. afrekent met de Noor Wilhelm Henie (de vader van de latere befaamde kunstschaatsster Sonja), is zijn naam definitief gevestigd en wordt Mathieu professional.
Die amateurwedstrijden waren natuurlijk wel aardig. maar wat moet je met al die medailles. om maar te zwijgen van ereprijzen als een Noorsche drinkhoorn in zilver, pendule in rood pluche of een in zilver gemonteerde hertenpoot als scheltrekker. Allemaal relicten uit de tijd dat het rennnerscorps nog voornamelijk bevolkt werd door dubbele namen als Gualthérie van Weezel, Korthals Altes of Van Pallandt Riebout. Nee, als prof was er goudgeld te verdienen, zeker in het buitenland. Parijs, Berlijn en Londen lokten. Mathieu moest zijn licentie in Parijs afhalen bij de Franse Union Vélocipédique. Voor de Nederlandse bond, de ANWB, was de beroepssport nog een verdorven bezigheid. In meerdere opzichten waren ze overigens recht in de leer; maar daarover later.

Waar heden ten dage de wielrennerij nog wel eens het etiket Circus List & Bedrog krijgt opgeplakt, ligt de kiem daarvan toch kennelijk al in die eerste dagen. Want na het Wereldkampioenschap in Keulen ontspon zich nog een interessante polemiek vanwege een al of niet vermeende ongebreidelde jacht op gangmakers. De Engelsman Wridgway beschuldigde Cordang er namelijk van dat hij hem, vóór de koers, een ploeg gangmakers had afgesnoept. Een ploeg notabene die hij extra uit Engeland had meegenomen naar dit kampioenschap. In werkelijkheid kwam het er eigenlijk op neer dat “vadertje” Stassar, de Maastrichtse manager van Mathieu, hier de trukendoos had opengetrokken. Hij was als een bezetene aan het werk geweest om, koste wat kost, voor zijn poulain de beste gangmaking te regelen. En daar was hij klaarblijkelijk, fiks met de geldbuidel rammelend, nog in geslaagd ook. Wridgway was piswoest!

Een paar jaar later nog een fraai staaltje van zogenaamd innovatief denken.

In Argenteuil was de wielerbaan van het Parc des Princes geopend. Een superbe piste van 666 meter. Profiterend van de bestuurlijke chaos waarmee de Parijse Vélodromes Réunis op dat moment kampten, zag Henri Desgrange, de directeur van de nieuwe baan, zijn kans schoon om de meest sensationele lange afstandskoers ooit verreden, te organiseren. Een droomscenario was het. Het ging om een “match à trois” over 24 uur tussen Constant Huret, Gaston Rivierre en Mathieu Cordang. Die kamp moest het definitieve antwoord geven op de vraag wie van hen nu feitelijk de allerbeste was. Vol overgave begonnen ook de drie renners aan hun voorbereidingen op dit unieke treffen.

Op de 14e augustus 1897 om zes uur ’s avonds klonk het startschot. Een massa volk was komen opdagen om getuige te zijn van dit heroïsche gevecht. De renners beschikten alle drie over formidabel ondersteunend geschut. De fine fleur van het gangmakersgilde was opgetrommeld. Tot grote verbazing van het publiek bleken alle voor Cordang bestemde “gangmaak-machines” aan de achterkant uitgerust te zijn met een schelpvormig soort windscherm. In het grootste geheim had zijn firma dit in de voorafgaande week in elkaar gesleuteld. En het kunstje was nog gelukt ook! Geen reglement dat het verbood.

Nadat ze van de eerste schrik waren bekomen begonnen de verzorgers van zijn tegenstanders verwoede pogingen in het werk te stellen om het aanzienlijke nadeel, dat ze opgelopen hadden door de ingenieuze truc van Cordang, weer ongedaan te maken. In een oogwenk hadden de gangmakers van Huret voor hun renner ook een provisorisch windscherm in elkaar gefabriekt. Maar ondertussen ging de wedstrijd natuurlijk gewoon door.

Constant Huret was vertrokken in een waanzinnig tempo; alsof het om een koers over één uur ging. Vanaf de 20e ronde had hij zijn twee rivalen vaarwel gezegd. In het eerste wedstrijduur had hij meer dan 47 kilometer afgelegd en vanaf kilometer 80 begon hij alle wereldrecords te verbeteren. Juist op het moment dat Cordang de leiding van Huret zou gaan overnemen, haakten twee gangmaak-quadruplets (vierzitters) in elkaar, sloegen tegen de grond en sleurden Mathieu mee. Einde oefening voor hem. Maar de windschermen waren vanaf dat moment op de pistes niet meer weg te denken.

Fameus, maar niet echt serieus is zijn weddenschap om een duel aan te gaan met de trein Maastricht-Roermond in 1896. Hij won, zelfs met een af te leggen omweg van 2 km.

In die dagen werden er wel meer van die fancy wedstrijdjes georganiseerd. In het Amsterdamse theater Carré bijvoorbeeld, waar het renpaard Dolly Warden op een loopband (“un trottoir rollant”) het opnam tegen de Amerikaanse renner Jimmy Walthour op de rollenbank.
Zo was er ook eens een wedstrijdje gepland tussen Cordang en een “Juf”. In de Kampioen het bondsorgaan van de ANWB verschijnt een vlammend artikel: “We hebben onze oogen haast niet kunnen geloven. En toch schijnt het echt waar te zijn! Het is nl. gebleken dat de onbekende rijder die a.s. zondag op de baan in Maastricht tegen een zoogenaamde Fransche rij-juf zal uitkomen niemand minder is dan onze Wereld Kampioen Cordang. Het is haast niet te begrijpen, hoe iemand die een reputatie te verliezen heeft als deze kranige rijder er zich voor geld toe leent om een dergelijke circus vertooning te geven als gewoonlijk een zoogenaamde match tusschen een rijder en vrouwelijke trap-machine is”. De bond weigert de “rij-juf” een licentie en dreigt met het intrekken van die van Cordang. “Ons fatsoenlijke publiek houdt niet van deze onsmakelijke vertooningen van over een wielerbaan flinderende Fransche of Engelsche juffen en wenscht onze kampioenen toe te juichen in een strijd van ongeveer gelijke krachten”. Het feest gaat dus niet door; de Bond heeft haar spierballen weer eens terdege laten zien. “Woman is the nigger of the world”, ook toen al.

Cordang ontbolsterde pas echt in de wegkoersen als alle elementen tegenwerkten. Kou, modder, regen, stormwind, nauwelijks geplaveide wegen; het deerde hem allemaal niet. Dan voelde hij weer de bulderende orkaan op zee en geselde zijn pedalen nog wat harder.

De grote koersen in die dagen worden gereden met levende of mechanische gangmaking. We volgen nog even het verslag van Bordeaux-Parijs 1997 uit de Dunlop folder: “…Cordang was by den laatsten wedstryd Bordeaux-Parys zyn mededingers by de eerste 500 km ver vooruit en hy zou waarschynlyk den wedstryd gewonnen hebben, ware het niet dat de Heer Charron die hem met een motorrytuig in een fellen tegenwind tot pacemaker diende, hem in den steek moest laten doordat de Heer Charron al zyn brandstof, petroleum, verbruikt had. Cordang’s meest gevreesde concurrent Rivierre, echter had een groot aantal motorytuigen tot zyn dispositie, zoodat deze goed tegen den langs de boorden van de Loire huilenden wind beschut met eene snelheid van 40 km per uur voorbystoof” Er werd trouwens verteld dat Rivierre van links naar rechts zigzagde om Cordang te beletten aan te pikken. Alleen vechtend tegen een apocalyptische natuur werd hij slechts tweede.

Toch werd 1897 een jubeljaar. Hij had zich samen met Jaap Eden in Parijs gevestigd, het Mekka van de wielersport in die dagen. De fiets was een ultramodern technisch hoogstandje en de wielersport een echte hype. In de velodromes ontmoette de beau monde (maar ook de demi-monde) van Parijs elkaar. De intellectuele en artistieke elite zat in de loges. In die mondaine en wufte wereld zakte Jaap Eden, stevig geholpen door wijntje en trijntje, ongenadig door het ijs. Exit voor een groot sportman.
Maar Mathieu bleef recht van lijf en leden. De grootse banketten na afloop van de monstertochten deed hij alle eer aan. Grote sigaren rokend, liet hij- “Monsieur Tobacco”- de kelk echt niet aan zich voorbijgaan. Ook in de Parijse cafés en cabarets liet hij zich opmerken. Wel altijd vòòr middernacht weer terug in de rue Pégolèse bij zijn hospita.

Fysiek en moreel een ijzersterke beer. Hij beschikte over een ongekende hoeveelheid lucht. Een kaars op 6 meter afstand blies hij zomaar uit. Het dagblad Le Vélo, organisator van de grote Franse wegwedstrijden, wijdde in de boekenserie “de Koningen van het Rijwiel”, deel II aan hem. Één grote lofzang op zijn wilskracht en courage. Een hele eer om in die reeks te figureren tussen publieksafgoden als Huret, Jacquelin en Bourrilon.

Parijs-Roubaix 1897 leek in de knip toen hij met Garin (winnaar van de eerste Tour de France in 1903; red.) de wielerbaan opstormde. Laat ons met de Parijse topjournalisten Victor Breyer en Robert Coquelle even meekijken naar die gedenkwaardige editie . “Cordang vertrok als de grote favoriet, ondanks de aanwezigheid van specialisten als Rivierre, Garin en Frédéric. Het was erg slecht weer; het stortregende al de hele morgen. Bij de eerste controle lag de Hollander alleen op kop en hij hield die plaats vast tot aan de voorlaatste controle. Garin, beter bekend met en gewend aan de slechte wegen op het laatste stuk van het parcours, had een helse jacht op hem geopend. Toch zou Cordang als eerste de wielerbaan van Roubaix, waar de eindstreep getrokken was, in het oog krijgen. Maar bij het opdraaien van de baan slipte hij en ging onderuit. Net op dat moment achterhaalt Garin hem en draait nu de baan op met een voorsprong van ongeveer 150 meter op de Hollander die zich weer rap in het zadel heeft gehesen. Toen ontspon zich voor de ogen van de 15000 geestdriftige toeschouwers een ongekend titanengevecht. En dan te bedenken dat het hier om een koers ging die al meer dan 10 duurde. Het werd een regelrechte handicaprace over zes baanrondes waarin Cordang steeds verder inliep op zijn rivaal. In de laatste ronde hoefde hij nog maar dertig meter goed te maken, maar met de moed der wanhoop wist Garin toch nog het laatste restje van zijn voorsprong te behouden en won met twee lengtes.

Het gefascineerde publiek beloonde de twee mannen met een ovationeel applaus voor dat staaltje van onmetelijke energie dat ze samen hadden tentoongespreid”.

Voor Cordang was de wedstrijd niet echt verloren: De pers verklaard hem tot “zeedelijk winnaar”. En hele troost!

Voortaan droeg hij in Frankrijk die andere bijnaam, Le Vaillant, de Onverschrokkene.

Getergd door die tegenslagen toog Mathieu naar het Crystal Palace in Londen waar hij in september de grootste prestatie uit zijn loopbaan leverde: 24 uur achter levende gangmaking (“gepaced door een keurbende gezeten op liefst zeven quadruplets en vijf quintuplets”) waarbij alle wereldrecords aan gort werden gereden. Het leek zelfs of zijn snelheid alleen maar begrensd werd door het feit dat zijn gangmakers niet harder konden. Totaal afgelegde afstand ruim 991 km. Hij volhardt daarna nog tot aan de 1000 kilometer grens die hij bereikt in 24 uur en 12 minuten, waarna hij even fris als toen hij begon van de fiets stapt. Een half uur na het eindschot stapt hij alweer binnen in zijn Londens hotel, uiteraard voorzien van zijn traditionele en onafscheidelijke Havanna sigaar.

Tegen 1900 stonden alle mogelijk records op naam van Cordang. Als dertigjarige beleefde Mathieu het culminatiepunt in zijn carrière, door het winnen van de Bol d’Or , een 24 uurs wedstrijd op de baan. In deze meest prestigieuze proef van die tijd versloeg hij op de Parijse Velodrome Municipal, Garin en de Duitser Robl na bijna 957 km te hebben afgelegd.

Familie CordangHij hing daarna de fiets abrupt en definitief aan de wilgen en begon een garagebedrijf in Swalmen, het dorp van zijn grote liefde Maria Konings, dochter van een bekende fabrikant. Zjwame, of all places, en alleen maar nog maar Zjwame. Je moet toch een stoïcijnse natuur hebben om dat na een regelrecht nomadenbestaan van twintig jaar op de wereldzeeën en in de grootste Europese metropolen te kunnen verteren. Liefde slecht alle grenzen zullen we maar zeggen. Nauwelijks nog gekend als de beroemde sportheld van weleer overleed hij in 1942 aan een longontsteking. Zomaar plotseling was de eik geveld!

Dit artikel Le Vaillant, de Onverschrokkene verscheen op HET IS KOERS!.

De rouwprentjes van Yerlan Pernebekov

$
0
0

PernebekovEen jonge, onbekende renner uit een heel ver land stierf in een ander heel ver land en het leidde tot niet meer dan een kort bericht en een hulpfonds voor de familie. Verder bleef een tragisch dieptepunt in het afgelopen wielerjaar grotendeels buiten het blikveld van de wielervolger.
Yerlan Pernebekov (Şımkent, Kazachstan 16-06-1995) werd op achttienjarige leeftijd getroffen door een beroerte. Na een dag trainen in het hooggebergte zat hij aan een eettafel met zijn ploeggenoten toen zijn hoofd van binnen begon te bonzen. Het was op vrijdagavond 14 maart 2014 dat de jonge Kazach met spoed over de bochtige wegen van de Andes vanuit het stadje San Miguel de Ibarra werd overgebracht naar het ziekenhuis van Quito, de hoofdstad van Ecuador. Het opleidingsteam van Astana was in Ecuador om een paar weken te trainen tijdens het vroege voorjaar. Trainen op hoogte, dat kan in Ecuador. Het kan ook op andere, beter bereikbare plekken in de wereld. Toch koos de ploeg ervoor om hun kamp op te slaan in dit verre land zonder wedstrijden op de internationale kalender. Het Astana Continental Team deed het al jaren zo. Met zestien renners plus begeleiding arriveerden ze op de luchthaven van Quito, de fietsen werden in busjes geladen en zo reden ze over Pan-American Highway naar de voet van vulkaan Cerro Imbabura.

Yerlan Pernebekov belandde in een kunstmatige coma die hem nog drie dagen in het ziekenhuis van Quito hield. Al die tijd bleef teamcoach Vladimir Remyga bij hem. Artsen konden niets meer voor hem doen. Op 17 maart overleed Yerlan, de jongen die door zijn ploeg zal worden herinnerd als het talent dat altijd met een glimlach rondreed. Als de jongen die op de dag af één jaar eerder nog jeugdkampioen van Azië werd. De jongen die zichzelf, nota bene op de dag dat de fatale beroerte hem trof, aan de wereld toonde met een Twitteraccount waarop foto’s van hem verschenen. Tien tweets met tien foto’s staan nog online als rouwprentjes van een jonggestorven talent.

Hij staat vereeuwigd op de hoogste trede van het podium bij de Aziatische kampioenschappen in een witte kampioenstrui met om zijn nek een dikke, gouden medaille. Yerlan is te zien als de wazige bijvangst van een scherpe actiefoto waarop Mark Cavendish schittert. Het bewijst zijn kortstondige aanwezigheid in het wiel van het succes.
Tot slot is er de foto tegen de achtergrond van een bergmeer, omringd door de hoge toppen van de Andes. Hij bedekt zijn ogen met een zonnebril en draagt sokken van team Sky. Het ritsje van zijn shirt staat open. Het is waarschijnlijk zijn laatste portret, genomen tijdens een training over de wegen tussen Ibarra en de Colombiaanse grens. Trainingen die hem extra kracht hadden moeten geven om de laatste stap naar de profs te zetten. Zijn team zou na het trainingskamp net als ieder jaar vertrekken naar de wedstrijden in Bretagne en Normandië.
Daar zat hij, duizenden kilometers verwijderd van zijn familie in het Kazachstaanse Şımkent, een stad dicht tegen de Oezbeekse grens.
Hij zat klaar om weer op de fiets te stappen.

 

  • Voor de familie is een fonds opgericht door zijn team. Yerlan Pernebekov, de achttienjarige jeugdkampioen van Azië, was de enige kostwinnaar van zijn familie.

Dit artikel De rouwprentjes van Yerlan Pernebekov verscheen op HET IS KOERS!.

Vergeten wielrenners: Rolf en Rolf-Dieter Wolfshohl

$
0
0

Rolf WolfshohlOp 13 november 2011 sterft Rolf-Dieter Wolfshohl in het ziekenhuis van Bonn aan kanker.

Kinderen worden geboren om door hun kinderen begraven te worden. Zo hoort het te gaan. In het geval van Rolf-Dieter Wolfshohl ging het anders.

Rolf-Dieter Wolfshohl wordt geboren in de met modder besmeurde hoogtijdagen van zijn vader.

De naam Wolfshohl is synoniem voor modder op dunne bandjes, sporen in de klei, kluiten aan de klikpedalen. Veldrijden, het winterse doekje voor het bloeden van het hart van de wielerfan.

Het is midden jaren vijftig, Duitsland is nog een spiegel die scherfje voor scherfje aan elkaar wordt gelijmd en de jonge Rolf Wolfshohl wordt modderworstelaar.

Of: veldrijder.
Crosser.

Het duurt niet lang voor hij nationaal kampioen wordt, de tegenstand in het Duitse veld is minder dan minimaal. Als hij aan het einde van zijn loopbaan terugkijkt, heeft hij drie handen nodig om zijn nationale veldrittitels op te kunnen tellen: veertien.

Maar ook over de grens blijkt Rolf talent te koop te hebben: binnen no-time is Rolf Wolfshohl uit Keulen – een stad waar het crossen midden jaren vijftig ongeveer net zo groot is als in Napels – en van de beste veldrijders ter wereld.

Zijn eeuwige rivaal heet Berten van Damme, een man die geboren is met klei tussen zijn tenen. En toch, op puur talent, is Rolf Berten regelmatig de baas.

Wereldkampioen in 1960, wereldkampioen in 1961.
Daarna probeert hij het ook op de weg, en met succes.

In 1963 sprint hij op de Via Roma om de zege in Milaan – San Remo. Het duurt lang voordat de jury de finishfoto afdoende heeft bestudeerd, maar dan komt men toch tot de conclusie dat het niet Wolfshohl maar Joseph Groussard is die als eerste over de finish gekomen is.

Later zal hij nog veel winnen – Touretappes, Parijs-Nice, talloze veldritten – maar Milaan – San Remo blijft een leemte op z’n erelijst.

En dan, twee jaar later, wint Rolf Wolfshohl plots de Ronde van Spanje.

Zijn kopman bij Mercier, Raymond Poulidor, eindigt als tweede. Zijn immer lachende gezicht is zondag dat van een man die zijn winnende lot uit het raam heeft zien waaien en nu als troost van de loterij vijftien rollen drop krijgt.

Een rondeloopbaan komt echter nooit van de grond en in de Tour zijn z’n prestaties op z’n best gezegd middelmatig, op een zesde plek in 1968 na dan.

Spijtig, maar Rolf Wolfshohl is geen man om lang bij de pakken neer te zitten: wanneer hij begin jaren zeventig zijn fiets aan de haak hangt, doet hij dat op een ereplaatsje in een splinternieuwe fietsenwinkel, waar hij bovendien ook nog eens z’n eigen fietsenmerk RoWoNa (Rolf Wolfshohl Naturlich) gaat verkopen.

Iedere dag, veertig jaar lang, legt hij de dertig kilometer die zijn winkel scheiden van zijn huis, af met de fiets, ook nadat hij in 2009 ernstig ten val komt en een vinger verliest.

Rolf Wolfshohl geeft niet zomaar op, daar kan zelfs een overval op z’n winkeltje, begin 2011, niets aan veranderen.

Als z’n vader met fietsen kapt, is Rolf-Dieter nog een jonge jongen. Het eerste wat Rolf voor z’n zoon doet, is een fietsje voor hem knutselen en hem aanmoedigen het nu zelf ook eens te proberen.

Er stroomt wielerbloed door de aderen van Rolf-Dieter Wolfshohl. Winnend en goed rijdend baant hij zich een weg door de jeugdcategorieen, Zijn entree bij de amateurs is ronduit veelbelovend: in 1983 wint hij de goed bezette wedstrijd Rund um Koln.

Een keer nog komt Rolf Wolfshohl in het nieuws. Dat is wanneer hij als bondscoach van de Duitse amateurselectie een interview geeft aan Der Spiegel waarin hij vertelt hoe zijn renners terugkwamen van een consult aan de Universitaire kliniek van Freiburg, met koffers vol verboden rommel.

Het blijft een bescheiden relletje; niemand wordt gestraft en nog jarenlang zullen Duitse renners zich in Freiburg melden voor medische bijstand.

(Jaren later zou bekend worden dat de renners van Team Telekom naar het ziekenhuis carpoolden om zich te laten doperen en hun eerder afgetapte bloed weer te laten inspuiten.)

Op 17 juli 1984 is Rolf-Dieter Wolfshohl een van de favorieten tijdens de Duitse amateurkampioenschappen in Alpirsbach.
Dan: geschraap, het geluid van brekende spaken en het bonken van afgetrainde wielerlijven op asfalt.
Als de stofwolken zijn opgetrokken, is iedereen alweer onderweg.
Iedereen, behalve Rolf-Dieter Wolfshohl.
Gebroken halswervel.
Hij zal nooit meer kunnen lopen.

Ruim een week na het Duits kampioenschap voor amateurs wordt Rolf-Dieter Wolfshohl vader. Zijn vrouw Kerstin en hij noemen het kindje Jessica.

Altijd als er een reünie is van oud-wielerkampioenen, maakt Rolf Wolfshohl indruk. Met zijn lijf, dat nauwelijks sporen draagt van een lang en met verdriet gevuld leven. Met zijn conditie.

Met een humeur dat is opgetrokken uit louter zonneschijn.

Geen ongeluk blijft Rolf-Dieter bespaard: in februari 2011 wordt hij gediagnosticeerd met kanker. Negen maanden is hij ziek; negen maanden later sterft Rolf-Dieter Wolfshohl in het ziekenhuis van Bonn.

Rolf Wolfshohl heeft wel eens gezegd dat hij zichzelf altijd heeft beschouwd als schuldige van het ongeluk van zijn zoon. Hij was het toch die z’n eerste fietsje bouwde, hij heeft hem toch altijd aangemoedigd en gemotiveerd?

En juist op die fiets, op dat voertuig waarvan de remmen het op zo’n cruciaal moment begaven, vindt Rolf Wolfshohl genoeg kracht om verder te gaan.

Dit artikel Vergeten wielrenners: Rolf en Rolf-Dieter Wolfshohl verscheen op HET IS KOERS!.

Vergeten wielrenner: Kick Pruijs

$
0
0

Vroeg in de morgen van 14 juli 1935 stijgt op een van de startbanen van Schiphol een Fokker F22 Kwikstaart op. Een luxe toestel, vol luie stoelen en eten en drank in overvloed. Veertien inzittenden zijn er, en zes bemanningsleden. Helemaal achterin zit Axel Gauffin, directeur van het Nationaal Museum in Stockholm. Hij is gisteren te gast geweest op het 50-jarig jubileum van het Rijksmuseum en is nu weer onderweg naar huis.

Ze noemen de Kwikstaart wel ‘Het vliegende restaurant’.
Het vliegtuig zal via Hamburg en Kopenhagen uiteindelijk naar Malmö vliegen.

Routinevluchtje voor Heinz Silberstein, de 31-jarige gezagvoerder van het toestel. Gisteren nog heeft de Kwikstaart dezelfde route afgelegd.
De sfeer aan boord is ontspannen, kalm, zondagochtendachtig.

Het is nog vroeg in de ochtend op 14 juli 1935 als een groepje van zo’n dertig jongens en mannen op fietsen onderweg gaat van Hoofddorp naar Amsterdam. Ze nemen deel aan een zondags koersje van de Amsterdamse wielerclub Olympia. Een van de deelnemers is de 19-jarige Kick Pruijs. Wanneer het pelotonnetje vertrekt, kijken twee mensen Kick na: zijn verloofde, Bep, en Cas, zijn oom tevens verzorger.

Cas Pruijs staat in en rond het peloton bekend als Cas de Leugenaar. Kick weet het, maar hij vertrouwt de kundige kneedhanden van zijn oom.

Bijna onmiddellijk na opstijgen gaat er iets mis. De twee propellers aan de linkervleugel van de F22 werken niet, ze haperen, schokken als een zuigeling met de hik.

Het volgende moment hangen ze er roerloos bij.

Onmiddellijk komt het ongeluk met de Leeuwerik, een ander KLM-vliegtuig dat drie maanden eerder in het Sauerland is verongelukt, Heinz Silberstein voor de geest. Hij werkt pas kort voor KLM. Pas nadat de geboren Duitser bij Lufthansa is ontslagen toen piloten een Ariërverklaring moesten overleggen, is hij naar Nederland gekomen.

Ze zullen terug moeten, terug naar Schiphol.
De Kwikstaart zwenkt naar links.
En nog eens.

Vanaf de grond zien de Olympia-renners de manoeuvres van het vliegtuig aan.

Een bocht, en nog een bocht.
Dan, als een gans die uit een V-formatie geschoten wordt, verliest het toestel hoogte.
Ze zien hoe iemand in uniform naar buiten springt.
Het volgende moment ramt de FS 22 de Geniedijk, een viaduct in aanbouw.
Het tolt nog een keer rond en blijft dan uitgeteld liggen.
De renners remmen, niemand denkt aan doorfietsen.

Het wrak van de Kwikstaart. Foto via vergetenverleden.nl

Het wrak van de Kwikstaart. Foto via vergetenverleden.nl

Drie, vier van hen gooien hun fiets aan de kant en rennen naar de plek van de ramp. Een van hen is Kick Pruijs.
Binnen heerst paniek.

Steward Haberer heeft het vliegtuig al verlaten, de passagiers zitten vastgesnoerd in hun stoelen en schreeuwen om hulp. Van de rest van de bemanning is geen spoor te bekennen.

Dan horen de mensen in het toestel hoe iemand het vliegtuig binnenkomt. En nog iemand, en nog een. Jonge mannen, jongens nog, in sporttenues, beginnen mensen uit hun stoelen te trekken en naar buiten te begeleiden, de veiligheid tegemoet.

Uit de cockpit komt een ongelijkmatig gestamp. Kick ziet het gezicht van Heinz Silberstein, die in doodsangst op de cockpitdeuren ramt.

Kick sjort aan de klink, maar de deur zit muurvast.
Weer dat geram, nu vermengd met paniekerig geroep van buiten.
‘Kom eruit! Kom eruit!’
Nog een laatste ruk aan de deur. Zinloos. Dan springt Kick Pruijs uit het toestel.
Uit de raampjes van de cockpit kringelt donkere rook.
Een paar seconden later staat de Fokker Kwikstaart F22 in lichterlaaie.

Marconist Nieboer, de mecano’s Brom en Van Dijk en piloot Silberstein sterven, de Britse passagiers Hodson en Newman zijn al dood.

In de dagen na het ongeluk is er in de kranten steeds sprake van de heldendaden van ene Cas Pruijs.
Cas. Oom Cas.
Cas de Leugenaar. Zijn gefingeerde heldenrol levert hem een hoge onderscheiding van de KLM op.

Kick zwijgt, dan wel. Thuis scheurt hij alle knipsels die over de ramp gaan aan stukken en verbreekt hij alle contact met zijn oom.

Kick Pruijs blijft fietsen, hij is een bezienswaardigheid in de Amsterdamse straatraces en met Olympia wordt hij in 1937 en 1938 nationaal kampioen in het Olympisch Stadion.

Niet veel later maakt de oorlog voor vijf jaar een eind aan het onbekommerd koersen.

Aan de vooravond van Kerst 2006 sterft Kick Pruijs, negentig jaar oud. Hij heeft nog mogen meemaken hoe een paar jaar eerder in de Volkskrant uitgebreid recht wordt gedaan aan zijn heldendaden op die zondagochtend 14 juli 1935.

En op zaterdag 10 mei 2013 wordt zijn nagedachtenis in ere hersteld, als er op de plek van het ongeluk een nieuwe brug wordt geopend, die de Kick Pruijs-brug wordt gedoopt.

Een fietsbrug natuurlijk.

P.S.
De basis voor dit verhaal is een Volkskrant-artikel uit 2000 van Peter de Greef en Gijs Zandbergen, die Kicks heldenrol voor het eerst landelijk bekend maakten. Nadere informatie is onder meer te vinden in het artikel van Paul van der Kooij in het Haarlems Dagblad van 8 mei 2014 en de artikelen op www.w8.nl/KLM en http://www.aviacrash.nl/paginas/kwikstaart.htm.

 

Dit artikel Vergeten wielrenner: Kick Pruijs verscheen op HET IS KOERS!.

Viewing all 91 articles
Browse latest View live