Quantcast
Channel: Vergeten Wielrenners Archieven - HET IS KOERS!
Viewing all 91 articles
Browse latest View live

Vergeten wielrenner: Henri Pepin (de Gontaud)

$
0
0

‘Vertrokken vanuit Parijs op vrijdag 21 juni 1895 om 5:25 vanaf de Porte Maillot, waar meneer Haufert, de tijdwaarnemer van de bond, ons het startsignaal had gegeven. Daarna dwars door het Bois de Boulogne naar Versailles. Het was koud, de vochtige kou die de ochtenden in juni kenmerkt, die je doet zoeken naar een dunne jas en die je handen bevriest; maar we waren vol kracht, voorzien van voldoende goede adviezen en heel veel energie en zo begonnen Richard en ik op de tandem – en onze trainer Louis Lambert op een fiets naast ons – aan onze lange recordreis van Parijs naar Agen.’

(Henri Pepin, De Paris à Agen, 1897)

Henri PépinIk schreef eens dat Maurice Brocco de eerste knecht in het moderne wielrennen was.
Dat was niet waar.
Of tenminste: niet de volledige waarheid.

Als Maurice Brocco de eerste knecht in het moderne wielrennen was, dan waren Jean Dargassies en Henri Gauban knechten avant la lettre. Personal assistents uit de oertijd van de fiets.

De zon heeft de slaap nog in de ogen als op 8 juli 1907 in het centrum van Parijs 112 mannen zich om half zes ’s ochtends klaarmaken om te beginnen aan wat de vierde Tour de France moet worden.

Het is kalm, bijna stilletjes bij de start. De mannen zijn gespannen, de beproeving werpt zijn schaduw vooruit.

Er is een uitzondering, een man van middelbare leeftijd in koerskledij, een jongensachtige type dat hardop lacht, grappen maakt en met z’n lichtzinnigheid en z’n chique kleren indruk tracht te maken op een mademoiselle langs de kant. Op zijn rug draagt hij startnummer 59, op zijn bagage staat “Pepin de Gontaud”.

Op de paar foto’s die van hem bewaard zijn gebleven, vertoont Henri Pepin opvallende gelijkenissen met een jonge, afgetrainde Oscar Wilde. Zelfde plusfours, zelfde zichtbaar prijzige colberts.

Ergens klinkt een schot. Het startschot, het begin van wat een helse Tour moet worden. Als de andere renners al lang en breed op weg zijn, neemt Henri Pepin zijn hoed af voor de hem omringende dames, klautert op zijn fiets en zegt tegen zijn twee persoonlijke knechten Dargassies en Gauban: ‘Laten we gaan. Maar onthoud: we hebben de tijd.’

Henri Pepin heeft al eens eerder aan de start gestaan van de Tour, in 1905, maar toen hield hij het al in de vijfde etappe voor gezien, toen de karavaan in de buurt van Gontaud kwam, het dorpje waar hij de rest van het jaar het leven leefde van een herenboer.

De herinneringen aan die paar dagen pijnigen hem nog regelmatig, maar ditmaal zal hij het anders aanpakken. Ruim van tevoren heeft hij Dargassies (“De smid van Forgerolles”) en Gauban gevraagd om hem – tegen ruime vergoeding – een hele Tour lang te begeleiden. Tijd, punten en roem laten hem koud; Henri Pepin uit Gontaud wordt bereden door de liefde van de lange afstand en bij de ware uitputtingsslag is het wedstrijdelement niet meer dan een onnodige afleiding.

Die eerste dag rijden de renners over een bescheiden 272 kilometer van Parijs naar Roubaix. ’s Avonds, als de renners uitgeput een herberg opzoeken, zitten Pepin, Dargassies en Gauban uitgebreid te dineren in het beste restaurant van de streek.

Een dag later komt het toeristentrio twaalf uur en twintig minuten na etappewinnaar Emile Georget de uitgestorven straten van finishplaats Metz binnengepeddeld. Juryleden ergeren zich, maar kunnen niets doen: er is besloten dat het dit jaar in de Tour niet om tijd draait, maar om punten.

Als het niet om tijd gaat, is het lastig buiten tijd aankomen.

Naarmate de dagen vorderen, groeit ook de aantrekkingskracht van Pepin en zijn knechten op de mensen langs de weg. De toeschouwers wachten uren op de passage van de drie, ze zingen ze toe en Henri Pepin zingt opgewekt mee. Wanneer het verhaal van Teychenne bekend wordt, gaat de populariteit van Pepin helemaal door het dak.

Dat verhaal doet als volgt de ronde: tijdens een van de etappes treft het trio een renner aan in een greppel langs het parkoers. Het is nummer 76, Teychenne, die te weinig gegeten heeft en nu als een gerafeld washandje in een drooggevallen sloot ligt te wachten tot het licht definitief uitgaat.

‘Lameligge,’ stamelt Teychenne, als Pepin het bevel geeft te stoppen. ‘Kanniemeer.’
‘Onzin,’ zegt Pepin en hij beveelt zijn knechten de man uit de greppel te halen.
Zo wordt het trio een kwartet en Henri Pepin een symbool voor kameraadschap in de koers.

Hoe kalmpjes aan Pepin ook doet, zijn lijntje breekt ook dit jaar weer in de vijfde etappe. Ergens halverwege de monsterrit Lyon-Grenoble trekt hij zijn buidel, betaalt zijn knechten het beloofde bedrag en stapt in de trein naar huis.

Dargassies gaat met hem mee, Gauban rijdt voort, tot hij in de elfde etappe alsnog moet opgeven.

De liefde voor de langeafstand blijft tot zijn dood in Pepin branden. In 1897 schreef hij al eens een boekje over zijn fietstocht van Parijs naar Agen, een toertocht waar hij 57 uur en 45 minuten over deed. Later zou hij zelfs per fiets Europa doorkruisen en in 1914 nam hij nog een derde keer deel aan de Tour. Alleen, dit keer.

In de eerste etappe stapt Henri Pepin de Gontaud in stilte af. Later dat jaar sterft hij aan de gevolgen van wat tegenwoordig bekendstaat als ‘een sporthart’.

De lange afstanden hebben de uitvinder van het ploegenspel definitief genekt.

‘De bomen trokken aan ons voorbij met een nooit geziene vaart, een koortsachtig enthousiasme vulde onze aderen, we tilden onze tandem bijna op door de kracht van ons duwen, de wielrenners die ons begeleidden konden ons niet volgen, terwijl zij toch nog fris waren, en dolblij wuifden we naar hen vanaf de top van de heuvel van de Kleine Zusjes, in Agen, die verre stad waar we zo naar hadden verlangd. Een schitterende dame overhandigde ons de bloemen en in een wervelwind van stof arriveerden we op de Gravier-wielerbaan, tussen al die mensen die zich daar hadden verzameld om naar de wedstrijden te kijken en ons toe te juichen.
Heel Agen was er.’

(Henri Pepin, De Paris à Agen, 1897)

 

Dit artikel Vergeten wielrenner: Henri Pepin (de Gontaud) verscheen op HET IS KOERS!.


Raad het plaatje

Vergeten wielrenner: Bjørn Stenersen

$
0
0

stenersenBjørn Stenersen (9 februari 1970- 16 september 1998)

In het boek De Lance-factor van Mart Smeets viel mijn oog op een zinsnede die de sportjournalist optekent uit de mond van Hennie Kuiper: “Die Stenersen leeft niet meer, weet je dat? Overleden, hartstilstand. Ineens.”

Het is de uitloper van een verhaal over twee jonge renners die in augustus 1992 met de auto van Barcelona naar San Sebastian rijden om er hun eerste profkoers te rijden als stagiairs voor de Motorola-ploeg. De betreurde Fabio Casartelli, een latere ploegmaat, heeft in Barcelona de wegrit gewonnen op de Olympische Spelen, toen nog voor amateurs. Zelf finishten ze als 14e en als 38e naamloos in het peloton.

De eerste is Lance Armstrong, een jonge branieachtige Texaan die behoorlijk dik staat voor een wielrenner. Hij zal reeds een jaar later wereldkampioen op de weg worden in een uitgeregend Oslo, Noorwegen. De tweede is Bjørn Stenersen, een hardrijder uit dat hondenweerachtige Noorwegen, die uitblinkt in het tijdrijden en in het bijzonder de 100 kilometer ploegentijdrit. Hij zal reeds vlug een vergeten wielrenner worden.

Uiteraard komt dan het bekende verhaal van Lance Armstrong, die in zijn eerste profkoers op bijna zevenentwintig minuten van winnaar Raul Alcala en elf minuten na de voorlaatste renner over de streep komt met de mededeling dat hij ooit zal terugkomen voor winst. Die winst pakt hij in 1995, na een tweede plaats in 1994. In De Lance-factor wordt het hele verhaal opgetekend uit de mond van Hennie Kuiper.

Wanneer ik het internet navlooi, blijkt de naam Bjørn Stenersen in 1992 echter niet voor te komen op de startlijst van de Klasikoa Donostia, Baskisch voor Classica San Sebastian. Heeft Kuiper de verkeerde renner voor? Of was er een andere reden waarom Stenersen met Armstrong via een reeks wegrestaurants om de Olympische kater door te spoelen naar San Sebastian rijdt?

Stenersen rijdt de Classica wel naamloos uit voor de Motorola-ploeg in 1993 en 1994 uit. In 1995, wanneer Armstrong dus wint, is Stenersen niet langer profrenner en fietst hij opnieuw in het Noorse nationale circuit.

Bjørn Stenersen rijdt zijn laatste koers in 1998, de sluitingswedstrijd van de Noorse Cup in Trondheim. Na deze wedstrijd zal hij sportdirecteur worden bij een bescheiden Noorse ploeg. Stenersen rijdt weg in de aanvangskilometers met vier andere renners, waaronder Thor Hushovd. Plots valt Stenersen uit de kopgroep weg, zonder enige aanleiding zo lijkt het.

Die aanleiding is er wel degelijk. Bjørn Stenersen heeft een hartstilstand gehad en sterft ter plekke. Als een muzikant op het podium, als een ridder in het zadel. Als een vergeten renner, een naam waarover enkel de wielerfreak zonder uitgesproken hobby’s zich ooit nog zal buigen. Op 16 september 1998 is de 28-jarige Bjørn Stenersen, een eindje in wat zijn laatste koers hadden moeten worden, definitief uit koers.

En daar staat dus de eenvoudigste rekensom van het zogenaamd oude wielrennen: een plus een plus een. Dat is geen tweeëneenhalf, toch? Motorola, jaren ’90, hartstilstand. En dan ook nog eens die vervloekte 100 kilometer ploegentijdrit, waar Hans Vandeweghe in zijn dopingboek naar verwijst. Als ik verder in de diepe krochten van het internet kruip, waar een vergeten wielrenner als Bjørn Stenersen verblijft, blijk ik niet de enige te zijn met een voorliefde voor eenvoudige rekensommetjes. Aan de naam Stenersen kleeft de term doping.

Boeken toe, zou je denken? Niet als het van zijn broer en oud-renner Karsten afhangt. Bijna vijftien jaar na de dood van zijn broer, verklaart Karsten Stenersen in de Noorse krant Aftenposten stellig dat zijn broer nooit doping genomen heeft en dat hij beschuldigingen en speculaties niet uit de weg gaat. Het dopingsysteem in Motorola kwam er pas nadat hij de ploeg had verlaten, enzoverder.

“En had hij maar doping genomen,” zegt Karsten Stenersen in 2012 in Aften Posten. “Dan had hij tenminste medische begeleiding gehad en nu nog geleefd.”

Het is op zijn minst een opvallende draai in de biografie van een vergeten renner. Bjørn Stenersen. Had hij maar doping genomen, hij had vandaag nog geleefd.

Dit artikel Vergeten wielrenner: Bjørn Stenersen verscheen op HET IS KOERS!.

Arme, lieve Fedor

$
0
0

Vandaag is het vijf jaar geleden dat de meest fascinerende Nederlandse renner ooit overleed. 12 februari 2011. Fedor den Hertog. Hij werd 64 jaar oud.

Ik heb hem nooit live zien koersen, daar ben ik te jong voor. Wel zag ik Den Hertog een jaar of zes geleden in Holland Sport waar hij een gesprek had met Wilfried de Jong. Hij leed aan prostaatkanker en was ongeneeslijk ziek. Zo gaat dat. Mensen met een tragisch leven komen ook tragisch aan hun eind. Hij vertelde over zijn moeilijke jeugd en barstte middenin het gesprek in tranen uit. Ik zag het en was diep ontroerd. Fedor den Hertog, een man wiens wielerloopbaan er een was van successen, maar ook van tegenslagen en teleurstellingen. Zijn carrière was een goede weerspiegeling van zijn leven: turbulent en tragisch.

fedordenhertogFedor, voluit Fedor Iwan den Hertog geheten, had een Oekraïense moeder en een Nederlandse vader. Zijn vader was een godsdienstwaanzinnige met losse handjes. Thuis was het altijd oorlog en Fedor moest het vaak ontgelden. Als kind stond hij er al alleen voor. Emotionele verwaarlozing noemen we dat tegenwoordig. Een deel van zijn jeugd bracht Fedor door in de voormalige Sovjet-Unie. Hij maakte er geen geheim van dat dat voor hem een nare tijd was.

Fedor legde zich volledig toe op het wielrennen. In 1967 reed hij tijdens een wedstrijd frontaal tegen een auto. Hij lag enige tijd in coma, maar niets weerhield hem van het fietsen. Bij de amateurs reed hij alles en iedereen aan gort. ‘Iwan de Verschrikkelijke’ was zijn bijnaam. In de ronde van Rijnland-Palts van 1969 won hij negen van de elf etappes. Het gat met de nummer twee was meer dan een halfuur. Ook pakte hij goud bij de ploegentijdrit op de Olympische Spelen van 1968 met naast hem op het hoogste treetje niemand minder dan Joop Zoetemelk.

De andere renners vonden hem maar een rare jongen met zijn wollige uitspraken en zijn eigenzinnige manier van koersen. Excentriek. Bovenal ging Fedor zijn eigen weg. Dat verklaart ook waarom hij pas in 1974 (op 28-jarige leeftijd) zijn eerste profcontract tekende na reeds talloze aanbiedingen te hebben gehad. Hij wilde zijn vrijheid niet opgeven, maar werd door financiële nood gedwongen om prof te worden. Fedor moest ook bij de profs de schrik van het peloton worden. Daar is het nooit van gekomen. Toch boekte hij als prof nog enkele grote successen: een etappe in de Tour, een in de Vuelta en hij werd Nederlands kampioen op de weg in 1977.

Van de man die ik in de studio van Holland Sport zag zitten, kon ik me niet voorstellen dat hij vroeger een uitmuntend wielrenner was geweest. Wat ik vooral zag, was een kwetsbare, lieve en getraumatiseerde man. Een man die zijn heil zocht in het fietsen om de pijn uit zijn jeugd te onderdrukken. Zijn drang om te fietsen was grenzeloos. Tijdens zijn wielercarrière had hij last van slapeloosheid. Midden in de nacht sprong hij dan op de fiets en legde zo honderden kilometers af. Ook op latere leeftijd kon hij zich niet bedwingen. Als hij op de fiets naar zijn vriendin in België ging, kwam hij daar uitgeput aan. Fedor fietste nooit, hij koerste. Ook als hij alleen was. Zelf zei hij daarover: “Ja, als je dan bekaf aankomt bij je vriendin, dan is dat niet echt gezellig, nee.”

Toen Wilfried de Jong hem vroeg naar zijn jeugd, begon hij te huilen. Arme, lieve Fedor. Hij kon ongelooflijk hard fietsen, maar werd altijd ingehaald door zijn trauma’s. Bij leven vond hij nooit de rust in zijn hoofd waar hij zo naar verlangde. Ik hoop dat hij die rust vijf jaar geleden heeft gevonden.

Dit artikel Arme, lieve Fedor verscheen op HET IS KOERS!.

Piet Agten

$
0
0
Piet Agten (Foto: Wim Daniëls)

Piet Agten (Foto: Wim Daniëls)

Vandaag ontmoette ik Piet Agten. Nooit eerder had ik Piet Agten ontmoet. Ik kende hem ook helemaal niet, maar vandaag ontmoette ik hem. Op zaterdag 5 maart 2016, rond 11.30 uur, in Helmond, op de plaats waar vroeger theater het Speelhuis stond, dat met Kerstmis 2011 afbrandde. Ik was op de fiets en ik groette een man die op zijn fiets wilde stappen. ‘Hé Wim’, zei hij, ‘wacht eens.’ Ik stapte af en hij hield op met opstappen. ‘Ik heb nog foto’s van jou’, zei hij, ‘van de Ronde van Gerwen. Die heb je toch ooit gewonnen? Als aspirant. Amateur ben je nooit geweest, hè? Waarom eigenlijk niet?’

Zo begon het gesprek. De man bleek alles van wielrennen te weten. Alles. Hij somde in een half uur tijd uitslagen op van grote, kleine en heel kleine koersen. Ik zei een naam uit een lang vervlogen wielerverleden, Van Hoogstraten, en hij wist onmiddellijk de voornaam erbij (Mari), de plaatsnaam (Sint Anthonis), de ploeg waarin Mari van Hoogstraten indertijd fietste, diens ereplaatsen, de framehoogte van zijn fiets, zijn verzet, alles. Ook van Jan Spetgens, Matthijs de Koning, Cor Vriens, Jan Aling, het maakte niet uit welke naam ik noemde. Hij vertelde dat hij zijn levenlang plakboeken had bijgehouden van renners, ook van renners die al gestopt waren. In dat laatste geval maakte hij dan plakboeken met terugwerkende kracht, via kopieën van kranten die hij in het archief in Eindhoven raadpleegde. Of hij belde coureurs en oud-coureurs op met de vraag of ze nog iets hadden liggen dat hij mocht hebben, knipsels, foto’s.
Als jonge jongen ging hij al uren voor een wielerwedstrijd begon naar het parkoers. Hij liep dan naar de hooibalen die in de bochten waren neergelegd om de val van renners te breken. ‘Dat hooi’, zei Piet Agten – ik had inmiddels naar zijn naam gevraagd – ‘daar kreeg ik de kriebels van. En dan ging ik naar het café waar de renners hun rugnummer kwamen afhalen en dan keek ik alleen maar. En na de wedstrijd schreef ik alles op. Je moet maar eens komen kijken naar wat ik allemaal heb. Hij wees naar de flat waar hij woonde. Op nummer 503. Je bent altijd welkom.’

Tijdens mijn verdere fietstocht naar huis zei ik steeds hardop zijn naam: Piet Agten, alsof ik hem niet mocht vergeten. En dat mag ik ook niet. Ik heb nog een foto van hem genomen. Dat wilde ik graag, zodat ik aan anderen kan laten zien wie Piet Agten is, de fenomenale kenner van de gekste wielerweetjes. Wie ooit renner was en misschien niet eens heel erg uitblonk, moet weten dat hij of zij gekoesterd wordt door een man van 67 uit Helmond, getooid dus met deze naam: Piet Agten.

Wim Daniëls is schrijver van onder meer het boek De tambour-maître waarin hij het ontstaan van de fiets ontrafeld heeft!

Dit artikel Piet Agten verscheen op HET IS KOERS!.

Arnaud Coyots fatale decompressie

$
0
0


Alle vrienden van Arnaud Coyot stonden bij het Palais de Compiègne, precies op de plek waar Arnaud zelf ook altijd stond. Sébastien Minard, Guillaume Levarlet, Arnaud Démare en William Bonnet, ze zouden die dag rijden voor verschillende ploegen, maar allemaal zouden ze óók rijden voor hun vriend, Arnaud Coyot. De letters van zijn naam schalden nog even door de speakers, en waaiden daarna over het Place du Général de Gaulle.

Arnaud was een zware jongen. Had hij na zijn winst in de Classic Haribo zijn gewicht in snoepbeertjes gekregen, dan had hij alle kinderen van Beauvais op gummi kunnen trakteren. Hij was zelf een kind van Beauvais, Picardië. Zijn ouders namen hem ieder jaar mee naar de start van Parijs-Roubaix op het plein in Compiègne. Als junior wilde hij die wedstrijd ooit zelf gaan rijden. Als prof wist hij dat hij de stevige bouw voor zijn lievelingswedstrijd had. Tiende werd hij eens. Geen slechte prestatie voor een Cofidis-coureur. Renners van de telefoonkredietenploeg uit Noord-Frankrijk behalen vaker de voorpagina’s door privékwesties dan door prijs te rijden. Helaas gold dat ook voor Arnaud Coyot.

Coyot was geknipt als knecht, niet als kopman. Toen zijn pijnlijke knieën hem dwongen met fietsen te stoppen, had hij vier professionele trikots gedragen. Nog altijd meer dan het aantal wedstrijden dat hij won. Voor toegewijde profrenners als Coyot en zijn makkers zijn winstkansen even spaarzaam als de avonden waarop ze het eens flink laat kunnen maken. Een zaterdagavond eind november 2013 was zo’n zeldzame kans om de riem er eens stevig af te gooien. Decompressie. Een term die klinkt alsof een coach ooit bedacht om een verplichte periode van vertier in het trainingsschema op te nemen. Coyot hield zich gedisciplineerd aan zulke schema’s.

Met z’n drieën waren ze geweest toen ze de auto instapten, en met z’n drieën stapten ze er niet veel later ook weer uit. Hun auto was een wrak en stond stil tegen een vangrail. Het was in de tweede helft van de nacht, ergens aan het eind van november. Ze waren naar een club in Beauvais geweest, het provinciestadje middenin het vierkant van Parijs, Compiègne, Amiens en Rouen. Er staat een kathedraal in het centrum en aan de stadsrand beginnen graanvelden die reiken tot aan Parijs, Compiègne, Amiens en Rouen. Collega Guillaume Levarlet had gedronken, en waarschijnlijk was hij niet de enige. Hij was wel de enige met een stuur in zijn handen toen hun wagen tegen de vangrail klapte, halverwege een scherpe bocht in de weg naar Allone. De achterkant van de auto slingerde hard tegen een betonnen zuil. Levarlet en Minard zaten voorin en hadden slechts wat schrammen. De brandweer van Beauvais was die vroege ochtend meteen uitgerukt. In de middag overleed Arnaud Coyot in het ziekenhuis van Amiens.

De Classic Haribo blijft de belangrijkste wedstrijd op de erelijst van Arnaud Coyot. Die won hij in het voorjaar van 2006, toen hij zomaar Hushovd en Kirsipuu had verslagen. Direct nadat hij van het podium stapte, begon de snoepfabrikant het platform af te breken, om het daarna nooit meer op te bouwen.
Coyot won nog één andere prijs en dat was de Grote Prijs Talinn-Tartu. Ook die wedstrijd bestaat niet meer. De hoogtepunten op zijn palmares snelden Coyot vooruit richting een onvermijdelijk wikipedia-lemma waarvan de laatste bewerking ook écht de allerlaatste is. Geschiedenis in vier geschreven zinnen, drie korte tabellen en twee externe links. En, sinds vorig jaar, een jaarlijkse herdenking van zijn vrienden bij de start van Parijs-Roubaix. Daar waaien de letters van zijn naam nog even over het plein bij het Palais de Compiègne.

Dit artikel Arnaud Coyots fatale decompressie verscheen op HET IS KOERS!.

Vainqueur Seigneur

$
0
0

Iets meer dan vijftig meter nog voordat zijn voorwiel de finishlijn zal raken en nu al kan hij rechtop gaan zitten. En dat op de Champs-Élysées. Hij realiseert zich dat hij iets bijzonders presteert. Iets unieks. Hij tilt zijn handen van het stuur en heft zijn armen hoog in de lucht. Even nog kijkt hij over zijn linkerschouder. Hij juicht. 25 meter nog. Nog één keer kijkt hij kort naar links, je weet immers maar nooit. Een gebogen hoofd is het enige dat hij achter zich ziet. Het gebaar van iemand die zich gewonnen geeft. Hij begint nog wat harder te juichen. Eddy. Nee, niet Merckx, niet Planckaert, maar een 25-jarige Fransman uit Picardië, presteert iets dat maar een paar renners eerder is gelukt: het jagende peloton voorblijven in de laatste Tour-etappe. Wat nou ‘altijd massasprint op de Champs-Élysées’?!

Eddy-Seigneur-1Een dag eerder heeft hij het ook al geprobeerd. Aan het einde van de ruim 200 kilometer lange 20ste etappe van Morzine naar Lac de Saint Point ontbindt Eddy zijn duivels. Een kilometer of zes voor de finish springt hij weg uit het op stoom geraakte peloton. Een massasprint lijkt onvermijdelijk. Dat drie weken eerder de eerste massale aankomst in diezelfde Tour op een drama is uitgelopen lijkt het peloton al lang vergeten. Wilfried Nelissen, Laurent Jalabert, Alexander Gontchenkov. Hun Tour de France van 1994 is door een onoplettende politieagent aan de finish in Armentiers verworden tot niet veel meer dan een lang weekend Noord-Frankrijk, met een paar maanden revalideren toe. Nelissen zal zijn niveau van voor de val nooit meer terugvinden. Jalabert besluit het sprinten te laten aan de echte waaghalzen en schoolt zich na zijn terugkeer in het peloton knap om tot aanvaller en semi-klimmer, met een Vuelta-eindzege en twee keer de bolletjestrui in de Tour als resultaat.

Prestaties waar Eddy alleen maar van kan dromen. De Vierdaagse van Duinkerken, dat is meer zijn ronde. Hij heeft ‘m dat jaar zelfs weten te winnen. Tijdrijden is Eddy’s specialiteit. Hij zal er later meerdere malen Frans kampioen in worden. Die specialiteit komt goed van pas in een alles-of-niets solo tegen het peloton. Alleen vooruit. Opgejaagd door een peloton dat op hem af dendert als een roedel uitgehongerde wolven op het enige stukje vlees in de wijde omtrek. Enkele tientallen meters voorsprong krijgt hij. Vijftig, veertig, dertig… en dan, op ongeveer vier kilometer voor de finish is het klaar. Eraan voor de moeite. Terwijl het witte Gan-shirt wordt opgezogen door het peloton demarreert meteen de volgende durfal. En de volgende. En weer een volgende. Allemaal tevergeefs.

Massasprints zijn in de jaren ’90 niet zo georganiseerd als nu. Het fenomeen sprinttrein is nog lang niet zo ontwikkeld als tegenwoordig. Het is ieder voor zich dus, in die 20ste etappe naar Lac de Saint Point. Met een ultieme ‘jump’ in de laatste paar meters voor de finishlijn is het Djamolidine Abdoujaparov die nipt Jan Svorada aftroeft en zo zijn tweede etappezege van dat jaar mag bijschrijven. Daar zal de volgende dag de groene trui van het puntenklassement bijkomen en…. de Fair Play-prijs! Uitgerekend hij, Abdou, het ongeleide projectiel uit Oezbekistan. Meestal sprintend zonder helm en met het hoofd omlaag. Van zijn lijn afwijkend. Zich duwend en trekkend een weg banend tussen zijn tegenstanders en als het zou moeten er desnoods dwars doorheen. Alles voor die eerste plek. Die Abdou wordt door de Tour-jury de Fair Play-prijs toegekend! Het zal de ‘cowboy van Tasjkent’ vermoedelijk weinig interesseren. Winnen op de Champs-Élysées, de volgende dag, daar draait het om.

eddyseigneurIn 1993 was hij ook al als eerste over de finish gesprint in Parijs. Twee jaar na zijn vreselijke val in de laatste 100 meter. Op zijn kenmerkende, roekeloze manier was Abdou richting dranghekken gestuurd en kon daarbij een iets te groot rekwisiet van sponsor Coca-Cola niet meer ontwijken. In de groene trui reed hij er vol tegen aan, buitelde over de kop en moest uiteindelijk onder medische begeleiding over de finish worden geholpen. De enige manier om zijn al veiliggestelde groen in de Tour van 1991 ook daadwerkelijk te kunnen winnen.

Eddy? Die boemelt die voorlaatste Tour-dag in 1994 als nummer 106 over de finish in Lac de Saint Point. Zijn dag komt nog wel. Misschien.

Nu, op zondag 24 juli 1994, een kleine 24 uur na zijn mislukte ontsnappingspoging dendert hij over de stenen van de Champs-Élysées. Die dag waar hij gisteren over droomde zal toch niet vandaag al zijn? Terwijl hij vluchtig over zijn schouder kijkt of het peloton al dichterbij komt inventariseert hij zijn kansen ten opzichte van zijn medevluchters. Een Amerikaan (Frankie Andreu), een Zwitser (Jörg Müller), een Deen (Bo Hamburger) en een Litouwer (Arturas Kasputis). Dat is de tegenstand. Eddy is niet bepaald zeker van zijn zaak. Met zijn vijven zijn de kansen om vooruit te blijven in ieder geval groter dan alleen. Maar ja, dit is de Champs-Élysées. Sinds de Tour de France in 1975 er voor het eerst zijn traditionele ‘grande finale’ beleefde slaagde slechts een paar renners er in om een massasprint te ontlopen.

Terwijl Eddy zijn benen stilhoudt om voor het laatst voor de Arc de Triomphe langs te draaien, is de voorsprong van het kwintet nog altijd meer dan een halve minuut. De vijf denderen over de licht aflopende weg van de Champs-Élysées aan de overkant van de finishlijn. In de verte doemt een spandoek op. Nog twee kilometer. Over een paar minuten zal Miguel Indurain zijn vierde Touroverwinning kunnen bijschrijven. Eddy heeft wel iets anders aan zijn hoofd. Die massasprint, die moet er niet komen. Overnemen dus. Blijven rijden. Maar tegelijkertijd ook krachten sparen, zodat die andere vier hem zo meteen niet te snel af zijn.

eddy1994Precies op het moment dat Eddy van kop af komt en het vijftal linksaf de tunnel onder de Tuilerieën in wil draaien, knalt Frankie Andreu weg. De Amerikaan, die jaren later een sleutelrol zal spelen in de dopingzaak rond Lance Armstrong, vertrouwt niet op zijn sprintcapaciteiten en wil per se met voorsprong de laatste kilometer in. Ook Eddy weet dat hij het in een sprint zal afleggen, vooral tegen Kasputis. Hij wacht. Als hij geluk heeft rijdt één van de andere drie het gat naar Andreu dicht. Veel tijd is er niet, ze zijn de tunnel al weer uit. De Amerikaan schiet nu onder de boog van de laatste kilometer door en heeft nog altijd een meter of dertig voorsprong. Eddy weet dat het nu moet gebeuren. Alsof die boog het startschot is voor de belangrijkste tijdrit uit zijn wielercarrière geeft hij met een machtige versnelling Müller, Hamburger en Kasputis het nakijken. Eddy schakelt nog een tandje bij en rijdt in amper veertig seconden tijd het gat naar de uitgeputte Andreu dicht. Aan het begin van het laatste rechte stuk naar de finish heeft hij de Amerikaan van de Motorola-ploeg te pakken. Die kijkt nog één keer achterom en buigt dan direct het hoofd. Letterlijk. Eddy passeert hem met speels gemak, werpt voor de zekerheid nog een blik over zijn linkerschouder en dan kan het juichen beginnen. Het is ‘m gelukt. Eddy Seigneur. Naar de Tour gekomen als helper van Greg Lemond, die in zijn laatste ronde al in de eerste week is afgestapt. Die Eddy Seigneur schaart zich in een rijtje met grote namen als Gerrie Knetemann en Bernard Hinault. Het selecte clubje renners dat op de Champs-Élysées een massasprint voorkomt en de etappe wint.

Zestien jaar later mag Eddy weer juichen op de Champs-Élysées. Voor even dan. In 2010 werkt hij voor de Astana-ploeg, waar hij verantwoordelijk is voor de logistieke zaken. In de Tour de France van dat jaar doet Eddy dienst als een soort ‘bodyguard’ voor Alberto Contador. Om de Spanjaard tegen lastige journalisten te beschermen heeft de Astana-leiding Eddy gevraagd om de kopman van de ploeg elke dag bij te staan en met name na de finish snel de teambus in te loodsen. Het is de Touroverwinning die Contador uiteindelijk moet afstaan aan Andy Schleck, nadat er sporen van clenbuterol in zijn urine zijn aangetroffen.

Tegenwoordig is Eddy Seigneur ploegleider van IAM Cycling. In de Tour is-ie dit jaar niet, Eddy begeleidde zijn ploeg in de Ronde van Polen. Wel rijdt er deze Tour een Nederlander voor IAM Cycling met precies evenveel nationale tijdrit-titels op zijn naam als Eddy. Wat zou het mooi zijn als daar zondag een tweede overeenkomst tussen de twee bij komt en de Champs-Élyséés Eddy opnieuw laat juichen…

De kans is klein. Maar dat dacht ‘Vainqueur Seigneur’ ook toen hij 22 jaar geleden op zijn fiets stapte, zijn plek zocht in het peloton en koers zette naar Parijs…

Dit artikel Vainqueur Seigneur verscheen op HET IS KOERS!.

Le Vaillant, de Onverschrokkene

$
0
0

Een vergeten held uit de prehistorie van het cyclisme

Mathieu Cordang bij the Crystal Palace“24 uurs wereldkampioen. M. Cordang de held van een der schoonste overwinningen op rywielgebied werd geboren te Blerik bij Venlo en is thans 27 jaar oud. Hy is bizonder flink gebouwd, zit goed in zyn vleesch en is niet groot van gestalte, terwyl zyn breede borst en breede schouders hem nog kleiner doen schynen dan hij in werkelykheid is.
Hy begon zyn loopbaan op zee en heeft daardoor heel wat van de wereld gezien. Ongetwyfeld heeft hy zyn sterk gestel en buitengewoon volhardingsvermogen te danken aan het harde maar gezonde leven op zee”.

Zo begint een uitgebreide reclamefolder uit 1897 van de Dunlop fabrieken over de fenomenale prestaties van hun renner Mathieu Cordang.

Johannes Matheus Cordang, zoon van Gerardus Cordang, schipper en Joanna Janssen, geboren op 6 december 1869, negende uit een rij van vijftien. Waar vader beurtschipper speelde en moeder café hield om de vele monden te voeden, moest ook de kleine Mathieu al vroeg aan de bak. Met twaalf jaar werd hij oud en wijs genoeg bevonden om als scheepsjongen aan te monsteren op de grote vaart. Zijn eerste reis duurt twee jaar! Negen jaar lang zwerft hij over de wereldzeeën, om dan een wat geregelder leven te krijgen als steward op de veerboot tussen Vlissingen en Engeland. Als hij in 1893 weer eens vaste wal onder de voeten heeft stapt hij in Middelburg voor het eerst op zo’n duivelse uitvinding, een “safety” fiets voorzien van luchtbanden. Daarmee is het fenomeen geboren. In een tijdsbestek van zeven jaar fietst hij daarna alle records aan gruzelementen. “Recordang”, het natuurtalent is opgestaan.

Als 24-jarige -toen al een gevorderde leeftijd voor een sportman- zegt hij de zeevaart vaarwel en stort zich volledig op de wielersport. In zijn eerste amateur jaar schittert hij al in de Nederlandse klassiekers op de weg, zoals Amsterdam-Arnhem-Amsterdam. Maar ook op de piste staat hij zijn mannetje. Zoals op de baan te Venlo, waar hij een 6-uurs wedstrijd wint. Afgelegde afstand: 185,581km. Het Venloosch Weekblad van 28 september 1894 schrijft het verslag met kapitalen.

Na het behalen van het wereldkampioenschap 100 km amateurs met gangmaking te Keulen in ’95, waarin hij o.a. afrekent met de Noor Wilhelm Henie (de vader van de latere befaamde kunstschaatsster Sonja), is zijn naam definitief gevestigd en wordt Mathieu professional.
Die amateurwedstrijden waren natuurlijk wel aardig. maar wat moet je met al die medailles. om maar te zwijgen van ereprijzen als een Noorsche drinkhoorn in zilver, pendule in rood pluche of een in zilver gemonteerde hertenpoot als scheltrekker. Allemaal relicten uit de tijd dat het rennnerscorps nog voornamelijk bevolkt werd door dubbele namen als Gualthérie van Weezel, Korthals Altes of Van Pallandt Riebout. Nee, als prof was er goudgeld te verdienen, zeker in het buitenland. Parijs, Berlijn en Londen lokten. Mathieu moest zijn licentie in Parijs afhalen bij de Franse Union Vélocipédique. Voor de Nederlandse bond, de ANWB, was de beroepssport nog een verdorven bezigheid. In meerdere opzichten waren ze overigens recht in de leer; maar daarover later.

Waar heden ten dage de wielrennerij nog wel eens het etiket Circus List & Bedrog krijgt opgeplakt, ligt de kiem daarvan toch kennelijk al in die eerste dagen. Want na het Wereldkampioenschap in Keulen ontspon zich nog een interessante polemiek vanwege een al of niet vermeende ongebreidelde jacht op gangmakers. De Engelsman Wridgway beschuldigde Cordang er namelijk van dat hij hem, vóór de koers, een ploeg gangmakers had afgesnoept. Een ploeg notabene die hij extra uit Engeland had meegenomen naar dit kampioenschap. In werkelijkheid kwam het er eigenlijk op neer dat “vadertje” Stassar, de Maastrichtse manager van Mathieu, hier de trukendoos had opengetrokken. Hij was als een bezetene aan het werk geweest om, koste wat kost, voor zijn poulain de beste gangmaking te regelen. En daar was hij klaarblijkelijk, fiks met de geldbuidel rammelend, nog in geslaagd ook. Wridgway was piswoest!

Een paar jaar later nog een fraai staaltje van zogenaamd innovatief denken.

In Argenteuil was de wielerbaan van het Parc des Princes geopend. Een superbe piste van 666 meter. Profiterend van de bestuurlijke chaos waarmee de Parijse Vélodromes Réunis op dat moment kampten, zag Henri Desgrange, de directeur van de nieuwe baan, zijn kans schoon om de meest sensationele lange afstandskoers ooit verreden, te organiseren. Een droomscenario was het. Het ging om een “match à trois” over 24 uur tussen Constant Huret, Gaston Rivierre en Mathieu Cordang. Die kamp moest het definitieve antwoord geven op de vraag wie van hen nu feitelijk de allerbeste was. Vol overgave begonnen ook de drie renners aan hun voorbereidingen op dit unieke treffen.

Op de 14e augustus 1897 om zes uur ’s avonds klonk het startschot. Een massa volk was komen opdagen om getuige te zijn van dit heroïsche gevecht. De renners beschikten alle drie over formidabel ondersteunend geschut. De fine fleur van het gangmakersgilde was opgetrommeld. Tot grote verbazing van het publiek bleken alle voor Cordang bestemde “gangmaak-machines” aan de achterkant uitgerust te zijn met een schelpvormig soort windscherm. In het grootste geheim had zijn firma dit in de voorafgaande week in elkaar gesleuteld. En het kunstje was nog gelukt ook! Geen reglement dat het verbood.

Nadat ze van de eerste schrik waren bekomen begonnen de verzorgers van zijn tegenstanders verwoede pogingen in het werk te stellen om het aanzienlijke nadeel, dat ze opgelopen hadden door de ingenieuze truc van Cordang, weer ongedaan te maken. In een oogwenk hadden de gangmakers van Huret voor hun renner ook een provisorisch windscherm in elkaar gefabriekt. Maar ondertussen ging de wedstrijd natuurlijk gewoon door.

Constant Huret was vertrokken in een waanzinnig tempo; alsof het om een koers over één uur ging. Vanaf de 20e ronde had hij zijn twee rivalen vaarwel gezegd. In het eerste wedstrijduur had hij meer dan 47 kilometer afgelegd en vanaf kilometer 80 begon hij alle wereldrecords te verbeteren. Juist op het moment dat Cordang de leiding van Huret zou gaan overnemen, haakten twee gangmaak-quadruplets (vierzitters) in elkaar, sloegen tegen de grond en sleurden Mathieu mee. Einde oefening voor hem. Maar de windschermen waren vanaf dat moment op de pistes niet meer weg te denken.

Fameus, maar niet echt serieus is zijn weddenschap om een duel aan te gaan met de trein Maastricht-Roermond in 1896. Hij won, zelfs met een af te leggen omweg van 2 km.

In die dagen werden er wel meer van die fancy wedstrijdjes georganiseerd. In het Amsterdamse theater Carré bijvoorbeeld, waar het renpaard Dolly Warden op een loopband (“un trottoir rollant”) het opnam tegen de Amerikaanse renner Jimmy Walthour op de rollenbank.
Zo was er ook eens een wedstrijdje gepland tussen Cordang en een “Juf”. In de Kampioen het bondsorgaan van de ANWB verschijnt een vlammend artikel: “We hebben onze oogen haast niet kunnen geloven. En toch schijnt het echt waar te zijn! Het is nl. gebleken dat de onbekende rijder die a.s. zondag op de baan in Maastricht tegen een zoogenaamde Fransche rij-juf zal uitkomen niemand minder is dan onze Wereld Kampioen Cordang. Het is haast niet te begrijpen, hoe iemand die een reputatie te verliezen heeft als deze kranige rijder er zich voor geld toe leent om een dergelijke circus vertooning te geven als gewoonlijk een zoogenaamde match tusschen een rijder en vrouwelijke trap-machine is”. De bond weigert de “rij-juf” een licentie en dreigt met het intrekken van die van Cordang. “Ons fatsoenlijke publiek houdt niet van deze onsmakelijke vertooningen van over een wielerbaan flinderende Fransche of Engelsche juffen en wenscht onze kampioenen toe te juichen in een strijd van ongeveer gelijke krachten”. Het feest gaat dus niet door; de Bond heeft haar spierballen weer eens terdege laten zien. “Woman is the nigger of the world”, ook toen al.

Cordang ontbolsterde pas echt in de wegkoersen als alle elementen tegenwerkten. Kou, modder, regen, stormwind, nauwelijks geplaveide wegen; het deerde hem allemaal niet. Dan voelde hij weer de bulderende orkaan op zee en geselde zijn pedalen nog wat harder.

De grote koersen in die dagen worden gereden met levende of mechanische gangmaking. We volgen nog even het verslag van Bordeaux-Parijs 1997 uit de Dunlop folder: “…Cordang was by den laatsten wedstryd Bordeaux-Parys zyn mededingers by de eerste 500 km ver vooruit en hy zou waarschynlyk den wedstryd gewonnen hebben, ware het niet dat de Heer Charron die hem met een motorrytuig in een fellen tegenwind tot pacemaker diende, hem in den steek moest laten doordat de Heer Charron al zyn brandstof, petroleum, verbruikt had. Cordang’s meest gevreesde concurrent Rivierre, echter had een groot aantal motorytuigen tot zyn dispositie, zoodat deze goed tegen den langs de boorden van de Loire huilenden wind beschut met eene snelheid van 40 km per uur voorbystoof” Er werd trouwens verteld dat Rivierre van links naar rechts zigzagde om Cordang te beletten aan te pikken. Alleen vechtend tegen een apocalyptische natuur werd hij slechts tweede.

Toch werd 1897 een jubeljaar. Hij had zich samen met Jaap Eden in Parijs gevestigd, het Mekka van de wielersport in die dagen. De fiets was een ultramodern technisch hoogstandje en de wielersport een echte hype. In de velodromes ontmoette de beau monde (maar ook de demi-monde) van Parijs elkaar. De intellectuele en artistieke elite zat in de loges. In die mondaine en wufte wereld zakte Jaap Eden, stevig geholpen door wijntje en trijntje, ongenadig door het ijs. Exit voor een groot sportman.
Maar Mathieu bleef recht van lijf en leden. De grootse banketten na afloop van de monstertochten deed hij alle eer aan. Grote sigaren rokend, liet hij- “Monsieur Tobacco”- de kelk echt niet aan zich voorbijgaan. Ook in de Parijse cafés en cabarets liet hij zich opmerken. Wel altijd vòòr middernacht weer terug in de rue Pégolèse bij zijn hospita.

Fysiek en moreel een ijzersterke beer. Hij beschikte over een ongekende hoeveelheid lucht. Een kaars op 6 meter afstand blies hij zomaar uit. Het dagblad Le Vélo, organisator van de grote Franse wegwedstrijden, wijdde in de boekenserie “de Koningen van het Rijwiel”, deel II aan hem. Één grote lofzang op zijn wilskracht en courage. Een hele eer om in die reeks te figureren tussen publieksafgoden als Huret, Jacquelin en Bourrilon.

Parijs-Roubaix 1897 leek in de knip toen hij met Garin (winnaar van de eerste Tour de France in 1903; red.) de wielerbaan opstormde. Laat ons met de Parijse topjournalisten Victor Breyer en Robert Coquelle even meekijken naar die gedenkwaardige editie . “Cordang vertrok als de grote favoriet, ondanks de aanwezigheid van specialisten als Rivierre, Garin en Frédéric. Het was erg slecht weer; het stortregende al de hele morgen. Bij de eerste controle lag de Hollander alleen op kop en hij hield die plaats vast tot aan de voorlaatste controle. Garin, beter bekend met en gewend aan de slechte wegen op het laatste stuk van het parcours, had een helse jacht op hem geopend. Toch zou Cordang als eerste de wielerbaan van Roubaix, waar de eindstreep getrokken was, in het oog krijgen. Maar bij het opdraaien van de baan slipte hij en ging onderuit. Net op dat moment achterhaalt Garin hem en draait nu de baan op met een voorsprong van ongeveer 150 meter op de Hollander die zich weer rap in het zadel heeft gehesen. Toen ontspon zich voor de ogen van de 15000 geestdriftige toeschouwers een ongekend titanengevecht. En dan te bedenken dat het hier om een koers ging die al meer dan 10 duurde. Het werd een regelrechte handicaprace over zes baanrondes waarin Cordang steeds verder inliep op zijn rivaal. In de laatste ronde hoefde hij nog maar dertig meter goed te maken, maar met de moed der wanhoop wist Garin toch nog het laatste restje van zijn voorsprong te behouden en won met twee lengtes.

Het gefascineerde publiek beloonde de twee mannen met een ovationeel applaus voor dat staaltje van onmetelijke energie dat ze samen hadden tentoongespreid”.

Voor Cordang was de wedstrijd niet echt verloren: De pers verklaard hem tot “zeedelijk winnaar”. En hele troost!

Voortaan droeg hij in Frankrijk die andere bijnaam, Le Vaillant, de Onverschrokkene.

Getergd door die tegenslagen toog Mathieu naar het Crystal Palace in Londen waar hij in september de grootste prestatie uit zijn loopbaan leverde: 24 uur achter levende gangmaking (“gepaced door een keurbende gezeten op liefst zeven quadruplets en vijf quintuplets”) waarbij alle wereldrecords aan gort werden gereden. Het leek zelfs of zijn snelheid alleen maar begrensd werd door het feit dat zijn gangmakers niet harder konden. Totaal afgelegde afstand ruim 991 km. Hij volhardt daarna nog tot aan de 1000 kilometer grens die hij bereikt in 24 uur en 12 minuten, waarna hij even fris als toen hij begon van de fiets stapt. Een half uur na het eindschot stapt hij alweer binnen in zijn Londens hotel, uiteraard voorzien van zijn traditionele en onafscheidelijke Havanna sigaar.

Tegen 1900 stonden alle mogelijk records op naam van Cordang. Als dertigjarige beleefde Mathieu het culminatiepunt in zijn carrière, door het winnen van de Bol d’Or , een 24 uurs wedstrijd op de baan. In deze meest prestigieuze proef van die tijd versloeg hij op de Parijse Velodrome Municipal, Garin en de Duitser Robl na bijna 957 km te hebben afgelegd.

Familie CordangHij hing daarna de fiets abrupt en definitief aan de wilgen en begon een garagebedrijf in Swalmen, het dorp van zijn grote liefde Maria Konings, dochter van een bekende fabrikant. Zjwame, of all places, en alleen maar nog maar Zjwame. Je moet toch een stoïcijnse natuur hebben om dat na een regelrecht nomadenbestaan van twintig jaar op de wereldzeeën en in de grootste Europese metropolen te kunnen verteren. Liefde slecht alle grenzen zullen we maar zeggen. Nauwelijks nog gekend als de beroemde sportheld van weleer overleed hij in 1942 aan een longontsteking. Zomaar plotseling was de eik geveld!

Dit artikel Le Vaillant, de Onverschrokkene verscheen op HET IS KOERS!.


De reflex waarmee Guido Winterberg zijn leven redde

$
0
0

“Ik had al ergens daarboven kunnen zijn!” Met zijn linker duim wijst Guido Winterberg omhoog. Naar de lucht. Richting hemel. Hij spreekt de woorden uit met trillende stem. De cameraman van de Schweizer Fernsehen filmt weliswaar van de zijkant, waardoor de ogen van de Zwitserse renner niet goed zichtbaar zijn, het neemt niet weg dat de schrik duidelijk is af te lezen op het gezicht van Winterberg. De renner van Team Helvetia – La Suisse heeft zojuist de dood in de ogen gekeken. Niets heeft het gescheeld. Nou ja, bijna niets. De tiende etappe in de Ronde van Zwitserland van 1990 is bijna Winterbergs laatste geweest. Eén met aankomst op de intensive care van het dichtstbijzijnde ziekenhuis. Of erger. De afdaling van de Wildhaus dreigt Winterberg niet naar een dal in het groen ogende Appenzellerland te leiden, maar regelrecht naar het hiernamaals. Slechts een reflex, één waarvan Winterberg niet eens wist dat zijn lichaam die in huis heeft, voorkomt een ongeluk met mogelijk fatale afloop.

Kort voor de bijna noodlottige seconden is Guido Winterberg vlak achter landgenoot Hans Haltiner boven gekomen op de top van de Wildhaus, een vrij steile klim van de tweede categorie. Het is op voorhand één van de scherprechters in de tiende etappe van de Ronde van Zwitserland. In de afdaling neemt Winterberg de leiding van Haltiner over. Winst in de 199 kilometer lange rit tussen Unterägeri en Herisau komt de knecht van Team Helvetia goed van pas. Lang is de erelijst van Winterberg namelijk niet. Als knecht bij ploegleider Paul Köchli zijn de kansen om voor eigen succes te gaan niet talrijk. Dat zal in de aanstaande Tour de France niet anders zijn. Ritwinst in eigen land is voor Winterberg meteen een mooie manier om zich te verzekeren van selectie voor de Tour. Een garantie die Winterberg goed kan gebruiken. Een jaar eerder heeft hij de belangrijkste van alle etappekoersen gemist. Afwezig, na drie opeenvolgende deelnames. Desondanks is de band tussen Köchli en zijn pupil goed.

Diezelfde Paul Köchli is vijf jaar eerder degene die Guido Winterberg zijn eerste profcontract bezorgt. Niet bij zomaar een ploeg, bij het sterkste team van dat moment: La Vie Claire. De Franse zakenman en multimiljonair Bernard Tapie is in 1984 de oprichter van de ploeg, waar Bernard Hinault en Greg Lemond de volgende jaren strijden om het kopmanschap en winst in de Tour de France. Kim Andersen, Jean-François Bernard en Steve Bauer maken in 1985 deel uit van de ploeg. Een jaar later komt Andrew Hampsten de gelederen nog wat sterker maken. Hoofdsponsor is Tapie’s drogisterijketen La Vie Claire. De tenues, met vlakken in rood, blauw, geel, wit en grijs, van elkaar gescheiden door dikke zwarte lijnen, maken dat er in elke wedstrijd een tiental rijdende Mondriaan-schilderijen in het peloton rondwaren. Tot de verbazing van velen kiest Tapie voor de relatief onbekende Zwitser Köchli als het gaat om het ploegleiderschap. Köchli is eind jaren ’60 zelf weliswaar prof geweest, maar zonder veel aansprekende resultaten. Als ploegleider revancheert de kalende Zwitser, met achterop zijn hoofd een karakteristieke grijzende paardenstaart, zich. Met dank aan Hinault en Lemond.

Te midden van alle grote namen haalt Köchli vlak voor de start van de Ronde van Zwitserland van 1985 het 22-jarige talent Guido Winterberg bij zijn ploeg. De kersverse neoprof wint prompt de eerste etappe van zijn thuisronde en wordt ruim een week later derde in het eindklassement. Achter winnaar Phil Anderson en land- en ploeggenoot Niki Rüttimann, maar voor gevestigde namen als Sean Kelly, Beat Breu en Peter Winnen. Als knecht van Hinault en Lemond debuteert Winterberg iets meer dan een jaar later in de Tour de France. In de jaren die volgen gaat Winterberg zijn ontdekker achterna. Net als Niki Rüttimann en Steve Bauer. Als La Vie Claire in 1987 het hoofdsponsorschap overdraagt aan Toshiba blijven de drie de ploeg nog trouw. Een jaar later stappen Köchli en zijn pupillen over naar het nieuwe Zwitserse Weinmann-team. Vanaf 1989 is verzekeringsmaatschappij Helvetia hoofdsponsor.

Ondanks prestaties van kopmannen als Pascal Richard, Gilles Delion en Steve Bauer bezorgen Weinmann en Team Helvetia Köchli aanzienlijk minder succes dan La Vie Claire en Toshiba in de jaren voor 1988 deden. Tot overmaat van ramp stapt Bauer in 1990 over naar het Amerikaanse 7 Eleven. Een dagzege in de Ronde van Zwitserland zou dus meer dan welkom zijn voor Team Helvetia. Niet in de laatste plaats om revanche te nemen op Joseph Vögeli. De koersdirecteur van de Ronde van Zwitserland heeft zich voor aanvang van zijn ronde nogal negatief uitgelaten over Köchli’s ploeg. Niet offensief. Te Behoudend. Sparend voor de Tour de France. Het zijn een paar kernwoorden waarmee ‘Sepp’ Vögeli de grootste Zwitserse ploeg in het profpeloton van 1990 doorzaagt in de pers. Als vanzelfsprekend kan Köchli zich niet vinden in de kritiek, maar de etappe-uitslagen maken dat Vögeli het gelijk vooralsnog aan zijn kant heeft. Het is een extra motivatie voor Guido Winterberg om zich in de tiende etappe los te maken van het peloton. Op dat moment heeft de Zwitser nog geen idee van het naderende gevaar dat enkele honderden meters van hem vandaan de Wildhaus oprijdt. Tegen de richting van het parcours in. De inmiddels snel dalende renner tegemoet.

guidowinterbergUitgerekend diezelfde ochtend heeft het peloton korte tijd gestaakt. Uit onvrede over de karige veiligheidsmaatregelen, die de organisatie van de Ronde van Zwitserland in 1990 heeft genomen. De negende etappe een dag eerder is ontsierd door een gruwelijke valpartij. Direct na het vertrek uit startplaats Lenzerheide heeft het peloton een afdaling voor haar kiezen gekregen. Met een snelheid van ruim 70 kilometer per uur komen Marc van Orsouw en Luc Roosen met elkaar in botsing. De Nederlander van PDM en de Belg van Histor-Sigma zijn beiden niet bij machte de controle over hun rijwiel te behouden. Met de onvermijdelijke val die volgt duperen de twee niet alleen zichzelf. Harry Rozendal kan zijn vallende collega’s niet ontwijken. De renner van Panasonic waagt een poging, maar knijpt zo hard in zijn remmen dat zijn achterband de vrijgekomen krachten simpelweg niet aan kan. Rozendals remblokken drukken de band letterlijk kapot, waarmee hij zichzelf het zwaarste slachtoffer van de valpartij maakt. De klapband torpedeert de Nederlander met hoge snelheid tegen het asfalt. Loeiende sirenes klinken even later uit het dal achter Lenzerheide. Rozendal is niet langer op weg naar de finish in Unterägeri, maar naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis. Een gebroken rib, pols én borstbeen, plus hersenschudding, wordt een paar uur later door het Zwitserse ziekenhuispersoneel in ‘dossier Rozendal’ gekrabbeld. Ook Roosens land- en ploeggenoot Herman Frison weet de val niet te ontwijken en moet per ambulance worden afgevoerd.

Voor de start van de tiende etappe besluit het peloton te protesteren. De tweehonderd kilometers naar Herisau, inclusief beklimming van de Wildhaus, kunnen wachten. Eerst een statement maken. Een steile afdaling, luttele kilometers na het vertrek, is in de ogen van veel renners namelijk vragen om problemen. De meesten realiseren zich dat hetgeen Rozendal, Van Orsouw, Roosen en Frison is overkomen net zo goed hun eigen lot had kunnen zijn. Onder aanvoering van regerend wereldkampioen Greg Lemond weigeren de renners daarom in startplaats Unterägeri op hun fietsen te stappen. Koersdirecteur Vögeli is woest. Niet het parcours, maar de rijstijl van sommige renners is in zijn ogen de grote boosdoener. Na een verhitte discussie met ‘stakingsleider’ Lemond zet het peloton vijf minuten later alsnog koers richting de finish in Herisau. Onwetend dat een reflex van Guido Winterberg de wielerwereld een paar uur later zal behoeden voor een nog grotere tragedie dan een dag eerder.

Op de hielen gezeten door een cameraploeg van de Schweizer Fernsehen trekt Guido Winterberg flink door in de afdaling van de Wildhaus. De Zwitser weet dat zo meteen eerst nog de Stoss zal moeten worden beklommen, alvorens Herisau in zicht komt. Daar wacht vlak voor de aankomst bovendien nog een lastige klim. Winterberg is er alles aan gelegen zijn voorsprong op favorieten als Sean Kelly, Robert Millar en Andrew Hampsten te vergroten, voordat de klassementstoppers in het zicht van de finish hun benen zullen laten spreken.

De afzink van de Wildhaus is geen heel moeilijke. De weg is breed genoeg en de bochten niet al te scherp. Op veel stukken kunnen de renners meetrappen. Voortdurend een wijsvinger in de buurt van de rem houden is niet nodig. Concentratie, en de bochten op de juiste manier aansnijden. Dat is het belangrijkste om veilig het dal te bereiken. Precies op het moment dat Winterberg een flauwe bocht naar links aansnijdt, slaat de schrik hem om het hart. Ineens kijkt hij tegen de voorkant van een zilverkleurige BMW. De auto komt in tegengestelde richting de Wildhaus opgereden. De bestuurder heeft blijkbaar een afzetting weten te omzeilen, of is ontsnapt aan de aandacht van de plaatselijke verkeerspolitie. Tijd om na te denken is er niet. Laat staan dat Winterberg gelegenheid heeft om zich te realiseren in welke levensgevaarlijke situatie hij van het ene op het andere moment is beland en een uitweg uit zijn benarde positie kan verzinnen. Zijn snelheid van meer dan 70 kilometer per uur zal hem binnen enkele tienden van een seconde in contact brengen met de voorbumper van de BMW.

Met een korte, impulsieve ruk aan het stuur trekt Winterberg op gevoel zijn fiets naar rechterkant van de weg. Naar de buitenbocht. Weg uit de rijbaan die de BMW omhoog volgt. Een sierlijke curve is het resultaat van de reflex. Alsof het de normaalste zaak van de wereld is dat een renner op volle snelheid nog even om een tegemoetkomende auto moet zien te sturen. Ook de motor van de Zwitserse televisie kan de BMW ternauwernood ontwijken.

Terwijl een stoot adrenaline Winterbergs schrikgevoelens tempert en de renner zelfs extra krachten geeft om zijn weg te vervolgen, rijdt de Zwitser verder omlaag. Pas onderaan de Wildhaus realiseert Winterberg zich hoe zeer hij door het oog van de naald gekropen is. Hij moet zijn emoties kwijt en richt zich tot de cameraman, die inmiddels naast hem rijdt. In Zwitser-Duits brengt de renner van Team Helvetia onder woorden wat hem zojuist is overkomen. Hoe hevig hij geschrokken is en vooral dat hij voor hetzelfde geld op dat moment al aan de hemelpoort had kunnen staan. Ondertussen trapt hij door. Wat moet hij anders?

De top van de Stoss zal Winterberg een aantal kilometers verderop nog als eerste bereiken. Daarna vloeien de krachten langzaam uit zijn lichaam weg. De ontsnappingspoging vergt uiteraard veel van de eenzame vluchter. Een belangrijk deel van zijn energie en concentratie gaat echter uit naar het verwerken van wat hem kort daarvoor is overkomen. Als eerste finishen in Herisau is voor Winterberg ineens veel minder belangrijk dan eerder die dag. Het feit dat hij ongeschonden de Wildhaus is afgekomen voelt al als een overwinning.

Als de Zwitser is ingelopen door het uitgedunde peloton doet ploeggenoot Niki Rüttimann een dappere poging Team Helvetia alsnog aan de zo gewenste etappezege te helpen. In het zicht van de finish komt hij net te kort. Dankzij een ultieme krachtsexplosie in de laatste kilometer mag Uwe Ampler juichend over de streep in Herisau rijden. De voormalig Oost-Duitser is in zijn jaren als staatsamateur moeilijk te kloppen, maar heeft als nieuwbakken prof moeite om zijn draai te vinden. Desondanks boekt hij in Zwitserland zijn tweede profzege. Sean Kelly, Amplers ploeggenoot bij PDM, stelt er nog voor de vlakke slotetappe zijn tweede eindzege in de Zwitserse ronde veilig. Een editie die bijna was opgeschrikt door een vreselijke tragedie, als Guido Winterberg niet in een reflex de tegemoetkomende BMW had weten te ontwijken.

Een volgende rennersstaking levert het incident in de tiende etappe van de Ronde van Zwitserland van 1990 niet op. Sepp Vögeli erkent de onveilige situaties waar het peloton onderweg aan is blootgesteld, maar voert als verklaring aan dat zijn ronde nu eenmaal niet beschikt over dezelfde financiële middelen als de Tour de France of de Giro d’Italia. Een vergelijkbare hoeveelheid politie-inzet om het parcours af te zetten en de renners te behoeden voor obstakels en onverwachte situaties, is om die reden niet mogelijk. Vögeli herhaalt het meermaals in de pers. Om er nog maar eens aan toe te voegen dat er in zijn ogen ook verantwoordelijkheid ligt bij de renners. Guido Winterberg heeft er geen boodschap aan. Het gevaar dat plotseling vlak voor hem opdoemde, had hij nooit zelf kunnen voorkomen. Het enige dat binnen zijn mogelijkheden lag deed hij: in een reflex een korte ruk aan zijn stuur geven. Uitwijken. Het redde de Zwitser wellicht zelfs het leven.

Na het bijna-ongeluk duurt de carrière van Guido Winterberg nog anderhalf jaar. Eind 1992 trekt verzekeringsmaatschappij Helvetia zich terug als hoofdsponsor van de ploeg van Paul Köchli. Winterberg besluit geen nieuwe werkgever te zoeken en zijn fiets aan de wilgen te hangen. De tot timmerman geschoolde Zwitser volgt een opleiding tot sportmasseur. Als renner kampt Winterberg met rugklachten en laat zich daarom regelmatig onder handen nemen door een masseur. Het wekt zijn interesse om na zijn profcarrière zelf een praktijk te beginnen. ‘Medizinische Massagepraxis Guido Winterberg’ is tot op de dag van vandaag te vinden in Sursee. Zijn geboorteplaats, op een paar kilometer van Luzern.

Het kan haast niet anders dan dat Guido Winterberg af en toe nog wel eens wakker schrikt, na weer een nachtmerrie over wat er zich op 21 juni 1990 in de afdaling van de Wildhaus afspeelde. De koplampen van de naderende BMW brandden weliswaar niet, maar ’s nachts in bed zullen ze Winterberg ongetwijfeld nog wel eens recht in de ogen kijken. Badend in het zweet en met een hartslag alsof hij zo-even meerdere keren de Wildhaus beklommen heeft, schrikt Winterberg wakker. Rechtovereind in bed. Verstijfd en geschrokken, als een kleuter die plotseling een horrorclown uit de struiken rond zijn favoriete speeltuin ziet opduiken. Een koude rilling loopt over zijn rug, als de beelden van toen zich weer eens meester maken van zijn netvlies. Terwijl het tempo waarmee zijn hart het bloed door zijn lichaam pompt langzaam rustiger wordt, realiseert de Zwitser zich vermoedelijk weer hoe veel geluk hij destijds heeft gehad. Geluk dat hij met die ene intuïtieve reflex zelf wist af te dwingen.

Ruim 26 jaar geleden is het nu. Voor Guido Winterberg bijna een half leven. Op 19 oktober viert de voormalige knecht van Hinault en Lemond zijn 54ste verjaardag. Afgezien van het ene filmpje op YouTube is over het incident op de Wildhaus niet veel te vinden. Winterberg zelf past inmiddels met gemak op de roemruchte lijst ‘vergeten wielrenners’, die Het Is Koers de afgelopen jaren heeft samengesteld. Gelukkig! Zonder die ene reflex had dat de naam Winterberg nu heel andere gevoelens kunnen oproepen bij menig wielervolger.

Guido Winterberg. Een vergeten renner. Maar wel één in leven én in goede gezondheid.

Dit artikel De reflex waarmee Guido Winterberg zijn leven redde verscheen op HET IS KOERS!.

Maillot Verde, Vuelta 1966.

$
0
0

Hoezo vergeten coureur. In  Helmond en verre omstreken zal hij never nooit worden vergeten. Nee, daar is hij de evenknie van René en Willy, een icoon. Jos van der Vleuten oftewel bij Brabantse verkorting De Vleut. Op de kop af 50 jaar geleden in Heerlen op het WK de luitenant van Jan Janssen. Alleen kon Jan het daar niet afronden en moest hij de eer laten aan Eddy Merckx, een manneke van pas 22 jaar. Bitter voor Jan en Joske kreeg de strontkar over zich heen. Als klap op de vuurpijl werd De Vleut ook nog eens uit de uitslag (5e stek) verwijderd wegens dopinggebruik. Even niet net zo goed opgelet als al die andere goochemerds.

Maar laten we ook nog even terugblikken naar de Vuelta van ’66. Met Jos als fiere winnar van de groene puntentrui. In dienst van het roemruchte Televizier.

Deze paar regels als een sneak preview voor een long read in twee takes over Jos van der Vleuten. Een held voor velen, niet alleen voor streekgenoot Wim Daniels.

Binnenkort dus in uw “HIK-Theater”: de Vleut-story.

Het bericht Maillot Verde, Vuelta 1966. verscheen eerst op HET IS KOERS!.

Het postpakket van Anton Vorobyev

$
0
0

Voor de blinden en slechtzienden herhaalt Michel Wuyts het nog een keer, traag en duidelijk. “Dames en heren, dit is een kanjer in de dop.” Alle anderen hebben het reeds gezien aan de pancarte, die aangeeft dat Anton Vorobyev de nieuwe wereldkampioen tijdrijden is bij de beloften. We zouden kunnen zeggen dat hij de beste was op het glooiend parcours van Valkenburg maar dat soort frases volstaat niet vandaag – hij heeft de tegenstand opgeruimd en verticaal geklasseerd, dat wel. Dat een sproeterige Australiër, ene Dennis, op driekwart minuut nog een zilveren plak mag komen ophalen is enkel maar omdat je de winnaar ook niet alle medailles mag geven. Terwijl de – ook een sportjournalist heeft recht op een binnentikkertje af en toe – vergelijkingen met Tony Martin gemaakt worden, droomt Anton van iets anders. De carrière van Cancellara, dat klinkt niet slecht. Bij de bestuurders van Katusha, waar Vorobyev een contract tekende, loopt het water al uit de mond. 

Chute! Chute de la numéro soixante-seize, Anton Voro-bi-ev. Of toch iets in die strekking. We zijn pas begin april maar de volgers van de Circuit de la Sarthe weten al wie de Rus is die net tegen het asfalt kwakte. Enkel klasbakken zoals Malori en Chavanel hielden de voorbije maand de neoprof van een allereerste profzege, maar dat lijkt slechts een kwestie van tijd. Wat een talent! Maar talent beschermt je niet tegen achterblijven op een druilerig stukje Franse weg, terwijl de wind snijdt aan alle onbedekt vel. Het is de start van achttien maanden van vallen, wegvallen, opkrabbelen en hervallen. Vorobyev lijkt verloren gelopen in een stad met enkel sukkelstraatjes. 

Het is heet in Ponferrada maar hij scheurt door de bochten alsof het zijn lotsbestemming is. Of was. De speaker bemerkt terecht dat de compleet uitgewoonde Rus die net niet aan de tijd van Oliveira komt pas 23 jaar oud is. In de koelte van de trailer grijnzen de bestuurders van Katusha ook – maar al wat minder dan twee jaar geleden. Vorobyev wordt achtste die dag en eindelijk weet men terug waarom hij voor nog eens twee jaar mocht tekenen bij het Rode Leger. De toekomst lijkt een postpakket van bol.com voor Anton – een beetje vertraging, maar het komt wel. 

Stilaan vroeg men zich af of dat pakketje ooit is gearriveerd ten huize Vorobyev. Een deel van je hoopt dat het nog steeds ‘pending’ is. Een ander deel beseft dat de inhoud misschien nooit was wat gehoopt werd, alsof je online een samoeraizwaard bestelde en een dunschillertje in de bus krijgt. Tot in het voorjaar van 2016 het toch lijkt alsof de postman het juiste adres vond – dat Cyrillisch schrift, weet u wel. Vorobyev start opnieuw in dat vervloekte Circuit van de Sarthe en rolt de tegenstand in een korte tijdrit op. “Ik verkies een langere afstand”, glimlacht hij. Nou, dan organiseer je er toch gewoon één de volgende dag. Kort na de start van de koninginnenrit trekt Anton ervandoor met drie trawanten. Hun namen, ah wat maakt het uit. Die dag rolt Vorobyev op iedere lastige strook de kanonnen uit, tot ze hem moeten laten gaan. Hij wint en juicht als een bevrijd man. De volgende dag beukt hij opnieuw en hij zal voor het vertrek uit Frankrijk een nieuwe koffer kopen – om al die leiderstruien mee te pakken. 

Het is dan ook in een blakende vorm dat Anton Vorobyev naar zijn tweede Giro trekt. Zijn vorige verschijning paste in het rijtje van nieuwsartikelen dat zich stilaan rond hem verzamelde – een opgave in de tweede rit door maag- en darmklachten, daar gaat je grote ronde. Dit jaar moet anders en de parcoursbouwers, niet gespeend van enig inzicht in esthetiek, hebben een magnifiek parcours uitgezet tussen de wijnvelden van de Chianti. Terwijl het grote publiek uitgebreid kennis maakt met Primoz Roglic, strijdt Anton voor de ereplaatsen. Finaal wordt het een vijfde plek, amper twee tikjes na Fabian Cancellara. Hij is nog nooit zo dicht in de buurt van zijn held gekomen. 

Nieuwe bazen, nieuwe wetten. Eind 2016 springt haarproductengigant Alpecin in de dans met het team dat lange tijd meer Russisch was dan een bontmuts op het Rode Plein. Met Duitse centen kan er Duits graniet betaald worden en Tony Martin vervoegt de troepen, met in zijn spoor een hoop jonge beloften. En wie een originele Martin in zijn rangen bezit, heeft geen nood aan de lokale ersatz. Bij Katusha grijnst men al lang niet meer voor Vorobyev. Een week voor Kerstdag komt de oplossing uit de bus. Na wat wikken en wegen heeft men nog ruimte gevonden bij Gazprom-Rusvelo, de lokale vergaarbak van renners die niet meer, nog niet of gewoon nooit met de allerbesten zullen meekunnen. Anton Vorobyev is een naam geworden in een schuifje dat je niet al te vaak meer opentrekt.

Ik heb nog nooit een Latijns-Amerikaanse speaker aan het woord gehoord en beschouw het als een van de absolute lacunes onder mijn wielerervaringen. Het is bedwingen om in deze druilerige tijden geen enkeltje Costa Rica te boeken waar eergisteren de nationale Vuelta van start ging. De affiche belooft een spannende clash tussen de winnaars van de voorbije vier edities, de broertjes Rojas, enerzijds en een all star team rond prachtige namen Roman Villalobos en Joseph Chavarria. Voeg hier nog een sausje van Colombiaanse klimmers aan toe en de lokale bevolking staat terecht in dichte drommen aan de kant van de weg. Eergisteren was het meteen vuurwerk en slechts een klein pakket beperkte de schade. Middenin deze groep der favorieten reed een enkele Rus – zijn ploegmaats, een allegaartje jongeren, zijn tientallen minuten achterop. 

Of het een gunst is om Anton Vorobyev naar Costa Rica te sturen met een nationale selectie mag u zelf uitmaken. Bij Gazprom had mijn zijn gunsten in ieder geval niet meer nodig, nu men een nieuw blik talentjes heeft opengetrokken. Afgeslankt en verjongd, lean and mean. Intussen rijdt de wereldkampioen van Valkenburg contractloos in de marge van het wielrennen. Vrijdag staat een tijdrit op het programma, maar deze stuurt de renners over een berg van 10 kilometer. Het lijkt erop dat bol.com zijn kerstpakketjes niet tot in Costa Rica stuurt.

Het bericht Het postpakket van Anton Vorobyev verscheen eerst op HET IS KOERS!.

De Dag Waarop Mijn Laatste Wielerheld Het Peloton Verliet

$
0
0

Ja, ik weet het, het nieuwe koersjaar is al aan de gang. Australië, Argentinië, daarna Qatar en Oman en de hele reutemeteut om binnen een goede maand Vlaanderen aan te doen.

Maar laat me toch nog even stilstaan bij het grootste koersfeit uit 2017. Heel even maar, toe? Een koersfeit dat eigenlijk geen koersfeit was, maar wel alles wat koers voor mij betekent in zich meedraagt.

Een van die zeldzame momenten waarop de koers de sport oversteeg. Ik volg het wielrennen al vijfentwintig jaar en geloof me, die momenten zijn amper op één hand te tellen.

Noem het een nieuwe cesuur tussen het Oude en het Nieuwe Wielrennen.
Noem het een ijkpunt.
Noem het wat je wil.

Op 12 mei 2017 verscheen onderstaande tweet in mijn tijdlijn.

Al die tx’s, tz’s, ts’s en andere vreemde klanken, ik begreep er niets van – het Baskisch laat zich niet eenvoudig ontcijferen.

Pas toen ik de zin met begeleidende brief door Google Translate joeg, begon me te dagen wat er gebeurd was.

12 mei 2017 zou voor eeuwig geboekstaafd staan als de Dag Waarop Mijn Laatste Wielerheld Het Peloton Verliet, middels een van de mooiste brieven die ik ooit heb gelezen.

Dat is voor alle duidelijkheid geen lukraak gekozen hyperbool, want ik ben een minnaar van het genre.

Amets is Baskisch voor droom. De droom van Amets Txurruka, een doodgewone jongen uit het al even doodgewone Etxebarria, wordt werkelijkheid in 2006, wanneer hij op zijn vierentwintigste een profcontract tekent bij Barloworld.

“Als ik ooit kinderen zou krijgen, zou ik ze vertellen hoe trots ik die dag was,” klinkt het in Amets’ epistel.

Amets Txurukka

Amets Txurukka

Elf jaar lang is Txurruka profwielrenner. Het Baskische woord voor dat getal betekent naast ‘elf’ ook ‘overvloed’. Een eigenschap die de carrière van onze dappere Bask niet tekende, of althans niet volgens de statistieken.

Na een jaartje Barloworld reed Txurruka zes jaar lang in de aanval voor Euskaltel-Euskadi, de trots van Baskenland en eigenlijk de enige ploeg waar hij echt thuishoorde, tot de ploegleiding hem op lafhartige manier verweet te weinig punten te sprokkelen voor de WorldTour en Amets samen met zeven ploegmakkers aan de deur werd gezet – een jaar later mocht Euskaltel zelf opdoeken, maar dat is een ander verhaal. Daarna droeg Amets drie jaar lang het strakke donkergroen van Caja Rural en in de nadagen van zijn carrière beleefde hij een korte flirt met Orica.

Amets’ resultaten, een beknopte anthologie:

In 2007 eindigt Txurruka derde in het jongerenklassement van de Tour, na Contador en Soler, en wint hij de prijs van de Superstrijdlust.

In navolging van Bahamontes, Theunisse, Zülle, Breukink, Olano, Indurain en Beloki wint hij in 2013 de eerste etappe en het eindklassement van de Ronde van Asturië. In datzelfde jaar is hij de beste klimmer in de Rondes van het Baskenland – waar hij eveneens de beste spurter is – en van Burgos.

In het najaar van 2014 eindigt Thibaut Pinot vierde in de Ronde van de Gévaudan in de Languedoc-Roussillon, achtentwintig seconden na een ongenaakbare Bask uit Etxebarria.

Txurruka’s laatste wapenfeiten? Ritoverwinningen in 2015 in de Ronde van Noorwegen en de Tour de Beauce, een meerdaagse rittenwedstrijd in Canada is dat.

Zo, nu hoeft u Wikipedia ook niet meer te lezen.

Dat moet u overigens überhaupt niet doen, want alles wat Amets Txurruka groot maakt staat niet te lezen op de encyclopedie voor de luie studenten.

De onuitputtelijke stroomstoten van het pluimgewicht, zijn nimmer aflatende aanvalslust. In tegenstelling tot de protagonisten van het Moderne Wielrennen had Amets niet één of twee, maar acht tot twaalf cartouches per wedstrijd. En hij wachtte niet tot de laatste beklimming om ze te gebruiken. Zuinigheid heeft nooit in het woordenboek van Amets gestaan, ook al speelde de letter Z geen kleine rol in zijn exemplaar.

Dat die tactiek hem zelden bloemen opleverde, tenzij die van de strijdlust? Het zij zo. Lag Amets niet wakker van.

Diende dat labeur dan enkel om de sponsor te plezieren? Bij Euskaltel speelde het vast mee, want Txurruka is altijd een fiere Bask geweest, maar het was zeker niet zijn enige Leitmotiv. Wie de keren moet turven dat Amets al voor de televisie-uitzending in de aanval trok en alweer gegrepen werd, is al gauw enkele balpennen armer.

Koersplezier, daar ging het om. Amets heeft altijd graag op de fiets gezeten. Elf jaar in het profpeloton, dat is een overvloed aan koersplezier. Om van de jaren voor en na zijn professionele carrière nog te zwijgen.

Terug naar de brief.

“De fiets heeft me meer gegeven dan ik ooit had kunnen dromen. Een manier van leven, enkele waarden die me de rest van mijn leven bij zullen blijven. Dankzij het wielrennen heb ik bovendien enkele onvergetelijke mensen ontmoet en ben ik op plekken geweest die ik als niet-wielrenner nooit had bezocht.”

(Vermoedelijk doelt Amets hier op alle plekken buiten het Baskenland; de koers bracht hem onder andere in Spanje, Frankrijk, Italië, Zwitserland, Nederland, België, Noorwegen, de Verenigde Staten, Canada, Australië en zelfs tot in Taiwan.)

“Ik heb aan de start van vele grote wedstrijden gestaan, enkele kleinere wedstrijden heb ik gewonnen. Maar het allermooiste moment was toen ik aan het einde van mijn eerste Tour geëmotioneerd over de Champs Elysees reed.”

(Zou Amets nog wel eens op citytrip naar Parijs trekken? En zou hij dan aan zijn dochtertje Nahia vertellen over die keer dat hij met de witte trui om de lendenen de Velden van Elysion opdraaide, hoewel hij pas derde was geëindigd in het jongerenklassement en dat hij daarna ook nog werd gehuldigd als meest strijdvaardige van het hele pak?)

Over de mindere momenten.

“Naast de vele mooie momenten heb ik ook moeilijkheden gekend op de fiets,” schrijft Txurruka. “Ik was regelmatig geblesseerd, nooit ernstig, maar de opeenstapeling van blessures heeft een wonde geslagen (vrij vertaald, kl).”

Lees: de veer van het pluimgewicht is gebroken. Vooral de laatste maanden van Txurruka’s carrière vielen hem zwaar.

“Ik ben me steeds honderd procent voor mijn sport blijven inzetten, maar sommige fysieke problemen leidden tot andere problemen. Na een periode van reflectie besloot ik daarom om de fiets aan de haak te hangen en om een nieuw hoofdstuk in het leven te beginnen. Ik zal me altijd wielrenner blijven voelen en ik zal me altijd verwant voelen met de wielersport, ook al ben ik uit het peloton verdwenen.”

Volgt een opsomming van iedereen die Amets van jongs af aan in zijn wielercarrière heeft geholpen. De ploegmaten en pelotonmakkers om samen van afzien een plezier te maken. Alle leden van zijn wielerclubs, inclusief directie, masseurs en mecaniciens. Zijn familie die er altijd was voor hem in goede en in minder goede dagen, zijn vrouw en zijn dochtertje, en zijn vrienden op wie hij al een leven lang kan bogen.

In de laatste alinea richt Amets zich tot zijn supporters. Hoewel hij zichzelf nooit een wielrenner van uitzonderlijke klasse heeft gevonden, lieten zijn fans hem zo wel voelen.

“Ik voel niets dan dankbaarheid voor de liefde die ik van jullie heb gekregen. Jullie hebben me geleerd dat winnen goed voelt, maar dat niets beter voelt dan geliefd te zijn. Dat zal ik me altijd blijven herinneren wanneer ik later aan mijn wielercarrière terugdenk.”

“Het was heel leuk, ik wil jullie met heel mijn hart bedanken.”

Met Amets Txurruka verliest het peloton een wielrenner met een heel  groot hart.

Er was een tijd dat er bij elke koers wel één of verschillende van mijn helden het startblad ondertekenden. Een koers had meer waarde als er een van hen aan de start stond en minder of geen wanneer dat niet het geval was. Mijn helden zorgden voor hogere pieken en diepere dalen in mijn emotionele beleving van de koers, de puberteit deed de rest.

Met de tweet van Amets Txurruka kwam er een einde aan dat tijdperk. Aan mijn helden uit de koers – mijn puberteit zat er al langer op.

Dirk De Wolf, Jim van de Laer, Richard Virenque*, Frank Vandenbroucke, Lance Armstrong*, Damiano Cunego, Niels Albert, Kristof Vandewalle en Amets Txurruka.

And then there were none.

 

*De beweegredenen voor idolatrie op jonge leeftijd zijn vaak ondoorgrondelijk.

 

Het bericht De Dag Waarop Mijn Laatste Wielerheld Het Peloton Verliet verscheen eerst op HET IS KOERS!.

Exclusief: de speech van Lance

$
0
0

Een gelouterde Lance Armstrong zakt af naar de Ronde van Vlaanderen. Hij zal er een speech houden, die hij in intieme kring al oefende.

Wat een eer. De grootste wielrenner aller tijden spreekt tot jullie. Eddy? Eddy? Waar is Eddy? Ik zie jullie denken. Eddy is er niet. Eddy is ofwel een vriend aan het afvallen na een dopingbekentenis ofwel naar geld met een bloedrandje aan het graven in de woestijn. Houd me tegen als ik me ploertig ga gedragen, wanneer ik op een leeftijd ben gekomen die seniliteit vereist. Eddy, goede vriend daar niet van. Maar een beetje vergeetachtig. Daar heb ik gelukkig geen last van.

Wat sta ik hier te doen? Betere vraag: wat doen jullie hier in godsnaam? Dachten jullie in alle ernst dat ik me laatdunkend zou uitlaten over ex-collega’s? Dat ik mijn bewijsmateriaal dat Cancellara met een motortje reed op tafel zou gooien? Dat ik berouw zou tonen voor alles wat ik heb gedaan, maar nu speciaal voor u, waarna u verguld door dit moment mij in al uw grootmoedigheid zou vergeven? Dat ik zou uitvliegen tegen Betsy? Dat ik überhaupt iets nieuws zou vertellen? Het enige wat jullie mogen verwachten zijn stroperige beleefdheidspraatjes van iemand die er geen belang bij heeft om te spreken en hoogstens lichtjes aanschurken tegen de werkelijkheid, als hij die zich nog kan herinneren.

Jullie houden het mee in stand, zieke geesten. Jullie zijn deel van het probleem. Kennen jullie mij? Ik nam verboden middelen, ja, maar ik dreigde ook mensen af, intimideerde journalisten en verwoestte mensenlevens niet zozeer om de Tour te winnen, wel om mijn onaantastbaarheid te demonstreren. Wisten jullie toch al? Daar bestaat documentatie over.

En toch sta ik hier, 30 maart 2018, voor een meute dolenthousiaste wielerliefhebbers die me nog niet zo gek lang geleden uitspuugden – luchtte dat op – en vandaag mijn aanwezigheid adoreren, want nu heet het dat ik te streng ben gestraft. Deze meute merkt op dat een kennelijk onuitroeibare hypocrisie het wielerwereldje overheerst. De wielerwereld? Je meent het niet? Jawel, zelfs daar. Die fijne Vinokourov en tal van anderen zitten achter het stuur van een ploegauto, inderdaad hypocriet, maar of dat een reden is om mij in een slachtofferrol te duwen?

Ik sta hier ook en vooral omdat een man gedreven door geldingsdrang en zijn spiegelbeeld een trofee zocht, waarmee hij ver over de grenzen van dit koddige landje kan pronken. Wat is de meerwaarde voor de Ronde van Vlaanderen dat ik hier ben? Het gaat niet over de Ronde, het gaat niet over het wielrennen, het gaat over Wouter.

Weet je wat hij voorafgaand zei? Voor Armstrong is het een terugkeer naar het wielrennen. Bullshit. Ben ik dan ooit weggeweest? Kent er iemand mijn verhaal niet? Ze lijken maar over één man te kunnen tateren, niet slecht voor iemand die nooit de Tour won.

Weet je wat ik denk? Dat Wouter zich herkent in mijn nietsontziende gulzigheid en ermee dweept ondanks het niet onaanzienlijke aantal bezwaren (zie documentatie). Noem het arrogantie van de macht. Zonder in detail te treden kan ik kwijt: overdrijf er niet mee, de boemerang is vertrokken voor je het weet.

Drie vragen alvorens tot mijn conclusie te komen. Wat zegt het over het wielrennen dat renners vurige pleidooien voeren voor de rehabilitatie van meedogenloze klootzakken maar niet omkijken naar diegene die hiertegen streden? Wat zegt het over het wielrennen dat de sport in handen is van lieden die het wielrennen gebruiken om zichzelf op de kaart te zetten, desnoods ten koste van het wielrennen? Wat zegt het over het wielrennen dat uitgerekend ik hierop moet wijzen?

Nodig me uit, maar gebruik me niet om je te profileren door me pakweg als een hoopje zieligheid voor te stellen. Ik zal alles doen om het tegendeel te bewijzen en uiteindelijk zal ik de regie naar me toetrekken, vergeet dat niet.

Nog vragen? Ja?

Dag Lance. Allereerst wil ik zeggen dat ik genoten heb van je voordracht. Ik proef verontwaardiging. Ik proef bitterheid. Ik proef nostalgie. Ik proef een heel palet aan smaken. Maar vooral is dit een rake aanklacht tegen de hypocrisie in de wielrennerij. Misschien niet helemaal gepast dit uit jouw mond te horen, maar daarom niet minder indrukwekkend. Mijn vraag nu: heb je deze speech zelf geschreven?

Hoe heet je ook alweer? En wat wil je nu insinueren? Dat ik niet in staat ben om een fatsoenlijke tekst te schrijven? Wil je dat zeggen, ja? Kijk, ik kom naar hier voor een nobel doel, al zeg ik het zelf, en meteen word ik geconfronteerd met loze verdachtmakingen. De hypocrisie is terug, eigenlijk zeg je dat. Ik ben hier om te strijden tegen de hypocrisie. Zodat jij, jullie, ik, mijn kinderen er niets mee te maken hebben. Ik kwam jarenlang in de media, ik heb altijd mijn eigen woorden uitgesproken en ben nooit betrapt op plagiaat. Dat zegt wel genoeg. Of ben je zo’n Ierse nepjournalist? Ik zou maar op je tellen letten als ik jou was. Mijn advocaten procederen je kapot. Geen vragen meer.

Het bericht Exclusief: de speech van Lance verscheen eerst op HET IS KOERS!.

Peter Zijerveld, van Tourrenner tot triatleet

$
0
0

Peter Zijerveld (De Kwakel, 16 maart 1955) was zo’n sporter die begin jaren ’80 opeens met lege handen langs de kant kwam te staan. De crisis in het wielrennen hakte meedogenloos in op het profpeloton en Zijerveld belandde tussen de brokstukken. In 1980 reed hij nog een geweldig seizoen voor het team van HB-alarmsystemen. Werd-ie vijfde in Parijs-Nice en won de bergprijs in de Ruta del Sol, prestaties die ook ploegleiders José de Cauwer en Fred de Bruyne van DAF-trucks niet waren ontgaan. Toen hij voor hun topploeg kon tekenen, twijfelde hij geen moment. In 1982 startte hij in de Tour de France in een ploeg met Hennie Kuiper en Adrie van der Poel.

Het werd een lijdensweg.

Al na de zesde etappe verliet hij de Tour vanwege een nierbekkenontsteking die hem liet rillen van de pijn. Zijerveld zag daarmee al zijn kansen voor een nieuw contract verdampen. ‘Ik werd als oud vuil aan de kant gezet. Dat ik me voor die mislukte Tour de France niet heb kunnen revancheren is een blijvend litteken op mijn sportcarrière. Ik vind dat nog altijd verschrikkelijk.’

Om zijn gezin te onderhouden moest Zijerveld opeens met bossen bloemen langs de deuren van de galerijflats in Uithoorn. Hij stond ook nog een tijdje met goedkoop gereedschap op de markt, alles om wat centen te verdienen. Toch kwam er een even plotselinge als onverwachte kans om opnieuw als topsporter zijn geld te verdienen. Een nieuwe sport was bezig om Nederland te veroveren en Zijerveld waagde zijn kans. Met succes, zo zou later blijken.

Hoe hij het toen aanpakte, was zoals hij alles aanpakt. De dingen zelf uitvinden en je daarbij niks aantrekken van wat de buitenwereld ervan denkt. Zo’n instelling is prima voor een triatleet, maar het botste soms met de toen geldende opvattingen in het wielrennen. ‘Toen ik als triatleet begon, moest ik opeens gaan zwemmen. Dat had ik daarvoor nooit gedaan. In het wielerwereldje beweerden ze vroeger dat douchen al slecht voor je is. “Van water krijg je slappe benen”, zeiden ze dan.’ Hij moet er nog altijd een beetje om lachen.

Het volledige artikel over Peter Zijerveld en zijn zoon Martijn verschijnt deze week in Transition magazine, het tijdschrift van de Nederlandse Triathlonbond en het KNWU magazine.

 

Het bericht Peter Zijerveld, van Tourrenner tot triatleet verscheen eerst op HET IS KOERS!.

Vergeten wielrenner: Willy Schmitter

$
0
0

En toen lag er een boek van 110 jaar oud bij de post. Het Duitse antiquariaat dat het pakketje had verstuurd, had Willy Schmitter. Eine Biographie grondig verpakt, alsof het iets uiterst duurs en breekbaars betrof. Bij het openknippen van de plakbandlagen sneuvelde een keukenschaar.

Het is een dun boekje, nauwelijks 25 pagina’s. Schrijver is Fredy Budzinski. Budzinski is voor Duitsland wat Joris van den Bergh voor Nederland, Albert Londres voor Frankrijk en Karel van Wijnendaele voor de Vlamingen: de man die het wielrennen min of meer op eigen houtje tot grote hoogten schreef. In het jaar dat Budzinski dit boekje schreef – 1905 – was hij 35 jaar en zelf nog actief als professioneel wielrenner, zij het op bescheiden niveau. Hij vertolkte toen al de wonderlijke dubbelrol van coureur en wielerjournalist. Of hij ooit tegen Willy Schmitter heeft gekoerst, is onbekend.

Hij zou vermoedelijk geen schijn van kans hebben gehad.

*

Willy Schmitter wordt op 8 februari 1884 geboren als zoon van een bakker. Hij behaalt zonder onoverkomelijke problemen zijn middelbare schooldiploma en leert voor apotheker. Nooit zal hij beroepsmatig hoestsiroop schenken en zalfjes tegen looporen klaarmaken.

De roeping van Willy Schmitter ligt op de wielerbaan, hoezeer zijn vader de lokroep van het professionele ook probeert te smoren.

Het zijn de gouden jaren van het Duitse baanwielrennen, zo rond de eeuwwisseling. De jaren van de levensgevaarlijke stayerskoersen, de jaren van Thaddy Robl, de David Beckham van de betonbanen die later, tijdens het uitoefenen van zijn favoriete hobby, uit een propellervliegtuigje zal waaien.

De nieuwe Thaddy Robl moet Willy Schmitter gaan heten. Als hij nog maar achttien jaar is, wint hij in zijn eigen stad Keulen de prestigieuze Rheingold Pokal. Nummer twee daar is de Deen Orla Nord, een andere oerster van de koers. Een jaar later al hangt Willy de apothekersjas in de kast en wordt professioneel wielrenner.

In dat jaar is hij maar liefst twaalf keer de beste. Op de wereldkampioenschappen voor stayers in Antwerpen wordt hij vierde. Twee weken later, bij een wedstrijd in Keulen, verslaat Schmitter de man die in Antwerpen wereldkampioen werd, Bobby Walthour, met flinke voorsprong.

Het is een kleine business, de wereld van de stayers. Zo kan het dat een van Willy’s grootste concurrenten, zijn plaatsgenoot Peter Gunther, ook z’n beste vriend wordt. Die vriendschap is van korte duur: aangemoedigd door hun supporters komen Willy en Peter steeds weer tegenover elkaar te staan. Eerst alleen op de baan, steeds vaker ook erbuiten. Als op 9 juli 1904 het startschot klinkt voor de Grossen Preis vom Thein is de sfeer tussen de Schmitters en de Gunthers op de tribune prima te snijden. De twee jongens hebben maar een doel: de ander voorblijven.

Die dag gaat het voor het eerst goed mis.

Na een gevaarlijke manoeuvre van Gunthers gangmaker, Heinrich Otto, vallen Gunther en Schmitter allebei en moeten opgeven. In de daaropvolgende maanden krijgt Gunther het flink te verduren als hij aan de start van een koers verschijnt, of wanneer hij gewoon in Keulen over straat loopt.

De concurrentie laat Willy Schmitter tot steeds grotere hoogten stijgen: in 1905 wint hij de meeste stayerskoersen van allemaal, meer nog dan Walthour en de andere gigant van het hengsten achter grote motoren, de Nederlander Piet Dickentmann. Dus wanneer aan het eind van het seizoen het EK in Leipzig naderbij komt, is er maar een favoriet.

In de dagen voorafgaand aan de wedstrijd is Willy Schmitter vrolijk, ontspannen. Wie hem ziet lopen, op een wolk van onwankelbare zekerheid, begrijpt dat de uitslag eigenlijk al vast staat.

De tribunes van de wielerbaan van Leipzig zijn afgeladen, die 18e september. Dertigduizend mensen zijn er getuige van hoe de voorband van de fiets van Willy Schmitters ontploft.

De renner vliegt over zijn stuur en komt op het beton van de baan terecht.

Huttenrauch, de gangmaker van renner Contenet, kan hem onmogelijk meer ontwijken en rijdt over hem heen. Onmiddellijk daarna vliegt Contenets motor in brand.

Charles Peguy, Schmitters gangmaker,  is door de val zo geschrokken dat hij zijn motor met een ruk dwars over de baan stuurt en daar midscheeps wordt geramd door Louis Darragon en diens gangmaker, Darioli.

Het volgende moment is de baan een slagveld. Overal liggen lijven, fietsen en motoren.

De wielen draaien nog.

Die nacht sterft Willy Schmitter, 21 jaar, in een Leipzigs ziekenhuis aan een schedelbreuk.

Op 19 september 1905 hangt er in heel Keulen een mist van ellende. In de loop van de dag hangen alle winkeliers foto’s van Willy in hun etalage. Een specifieke ansichtkaart is niet aan te slepen: een foto van Willy, op de wielerbaan achter een grote motor. Op die motor zit Magere Hein.

Enkele dagen later, de dag van de begrafenis, staan er op de drie kilometer tussen Willy’s ouderlijk huis in de WindmuhlenstraBe en de Keulse begraafplaats vijftigduizend mensen te wachten om hun held een laatste maal te groeten.

Aan het graf van Willy Schmitter spreken Willy’s vader en een official van de wielerbond met door tranen verstikte stemmen. Die avond schrijft Fredy Budzinski een klein versje:

Was noch am Morgen strahlend glanzte / Sinkt in den Staub beim Abendrot / Kein Mensch kann dem Geschick enteilen / Der schnellste Renner ist der Tod.

*

In Budzinski’s Willy Schmitter. Die biographie staat een foto van een vijftienjarige Willy. Wanneer je zijn levensloop niet zou kennen, zou je denken dat je met een jonge dichter te maken hebt. Het gezicht bezit de zachte trekken van iemand die liever niet buitenkomt.

Een paar pagina’s verder een nieuwe foto, genomen enkele maanden voor Schmitters dood, na zijn zege in de Grossen Preis den Goldenen Rad. De blik is nog steeds die van een melancholische poëet, maar het gezicht is scherper, inclusief de dunne mond die de vastberaden topsporter tekent.

Budzinski schrijft in wapperende volzinnen over zijn onderwerp, zijn collega, die tegelijk zijn idool moet zijn geweest: ‘Alles wat hiervoor over mannelijkheid, moed en kracht is gezegd, heeft betrekking op Will Schmitter, want nooit heeft iemand door zijn prestaties, zowel als wielrenner als als mens, zoveel opwinding opgeroepen.’

Het bericht Vergeten wielrenner: Willy Schmitter verscheen eerst op HET IS KOERS!.


Vergeten wielrenner: Walter Greaves

$
0
0

Wie in de overcomplete archieven van Dewielersite.net zoekt naar de naam “Walter Greaves”, komt van een koude kermis thuis. Greaves is nooit profrenner geweest, hij heeft zelfs nooit aan amateurwedstrijden deelgenomen. Volgens de algemeen geldende definitie van ‘wielrenner’, is Walter Greaves nooit wielrenner geweest.

Een fietser, hooguit.

*

Walter Greaves groeit aan het begin van de twintigste eeuw op in Bradford, in een tijd dat de wolindustrie er groeit en bloeit en het geld tegen de plinten laat klotsen. De stad gonst van economisch optimisme. De familie van Walter is een uitzondering op die regel: vader Greaves werkt als dokter – al is hij daar niet voor opgeleid – maar vaker werkt hij helemaal niet, dan ligt hij laveloos in een hoek van de lokale tapperij.

Als Walter Greaves veertien is, verliest hij zijn linkeronderarm bij een bizar verkeersongeluk. De arm wordt verbrijzeld door een voorbijrazende tram, maar het bizarre aan het ongeluk is dat Walter op dat moment bezig is uit een auto te klimmen, een auto die door zijn dronken vader wordt bestuurd.

Walter wordt een volwassen gehandicapte in een stad waarin economische voorspoed en zelfredzaamheid afgoden zijn die dag in, dag uit worden aanbeden. Ze noemen hem ‘een links probleemgeval’, een werkloze bolsjewist die zijn ongeluk omzet in afgunst. Hoe en waar Walter Greaves destijds heeft besloten om zijn leven een andere wending te geven en zich aan de fiets te wijden, is onbekend. Wat met zekerheid kan worden vastgesteld, is dat hij begint te fietsen, vooral in de Penninen, een heuvelgebied in de buurt van Lancashire. De fiets brengt hem wat niets anders in het leven hem kan geven: een gevoel van onafhankelijkheid, het idee dat hij zijn leven kan inrichten zoals hij dat wil. Het slachtoffer Walter bestaat niet meer, de doelloosheid is vervangen voor een doel. Incomplete linkerarm of niet: hij zal iets doen wat niemand ter wereld hem ooit heeft voorgedaan.

Op 6 januari 1936 is Walter Greaves 29 jaar en woont hij nog bij zijn ouders. Die ochtend vertrekt hij aan het stadhuis van Bradford. Burgemeester Pearson drukt hem een brief in de hand.

‘Voor de burgemeester van York, daar kom je toch wel?’

Spaart hem weer een postzegel.

Walter knikt, stopt de brief in zijn achterzak, stapt op zijn fiets – die een week te laat geleverd is – en fietst dan het stadhuisplein af, de wereld in. Op weg naar de meeste gefietste kilometers in een jaar tijd.

Het wereldjaarrecord stamt uit 1911, de eerste houder was de Fransman Marcel Planes, die in 365 dagen 55.790 kilometer reed. Sindsdien is het tijdrovende record drie keer verbeterd. Op het moment dat Walter Bradford achter zich laat voor zijn poging, staat het op naam van Ossie Nicholson, een Australische oud-prof die zich liet begeleiden door een manager en een verzorger, die in een auto met verschillende reservefietsen achter hem aan reden.

Walter Greaves heeft dat allemaal niet, sponsors die zich aan hem en zijn recordpoging hebben willen verbinden waren onmogelijk te vinden en geld voor reservefietsen en begeleidingsteams is er niet. Hij moet het doen met een fiets, met een rem. Zijn poging vindt plaats in de eenzaamheid waaraan je de gek herkent.

De winter van 1936 is de strengste winter in jaren, de wegen zijn glijbanen vol plakkaten van bruin geworden sneeuw en spiegelgladde lagen ijs en Walter valt die eerste weken om de haverklap. Als overtuigd vegetariër houdt hij zich aan een strikt dieet van melk, bruin brood, tomaten, appels, noten en sinaasappelsap. Ook hartversterkertjes komen er in die ijskoude maanden niet in: Walter is geheelonthouder.

In het begin is er weinig interesse in zijn tocht, maar na verloop van tijd trekt het megalomane plan van de eenarmige jongen uit Bradford meer en meer de aandacht. In de lokale krant Telegraph and Argus verschijnt een artikel met de kop ‘Persistence on a bicycle’. De eerste zin luidt: ‘W.W. Greaves, the one-armed Bradford cyclist, is a hero.’

Zijn eenzame wedstrijd, zijn koers tegen de elementen en de kilometers wordt nog wat heroischer als hij die zomer wordt aangereden, waarna hij veertien dagen kan fietsen. Ondanks alle tegenslag rijdt op 13 december 1936 een man met anderhalve arm een ereronde door Hyde Park. Honderden Londenaren hollen of fietsen in zijn kielzog: met 43.996 gefietste mijl in ongeveer elf maanden heeft Walter Greaves, de man die vanaf zijn veertiende jaar gewend is aan het idee dat het niks met hem zal worden, het wereldjaarrecord op de fiets verbroken.

Die avond is er een receptie in een chic hotel. De bekende dancehall-act The Western Brothers tonen hem een heuse award, uitgereikt door Three Spires Cycles, het Bradfordse fietsenmerk dat Walters fiets geschikt heeft gemaakt voor iemand die moet schakelen, remmen en sturen met slechts een arm. Als een uitgelaten journalist hem een glas champagne aanbiedt om te proosten op zijn onvoorstelbare prestatie, zegt Walter: ‘Als ik mezelf wil vergiftigen, doe ik het wel met arsenicum.’

Na zijn succesvolle jaar 1936 opent Walter Greaves een fietsenzaak. Maar een handelaar is hij nooit geweest: liever dan fietsen te verkopen, zit hij in zijn werkplaats achterin te prutsen aan onorthodoxe fietsen en frames. Nadat een brand de winkel bijna volledig in as legt, besluit hij zijn droom te verwezenlijken en opent hij Winifred’s Cafe, een pleisterplaats voor zowel mens als fiets, een hipsterbroedplaats decennia avant la lettre. Ook Winifred’s wordt geen doorslaand succes en het leven van Walter Greaves verzandt weer in wat hem als jongeman al zo in de weg zat: wantrouwen jegens alles wat naar autoriteit neigt. Steeds meer trekt hij zich terug boven de zaak, samen met zijn vrouw Renee en hun huisdier, een klein aapje. Daar werkt hij jaren onafgebroken aan een autobiografie die, eenmaal voltooid, door geen enkele uitgever de moeite van het publiceren waard bevonden wordt.

In 1987 sterft Walter Greaves, tachtig jaar oud, aan de Ziekte van Parkinson.

*

Het record van Walter Greaves hield niet lang stand – binnen een jaar werd het tweemaal verbroken, door Bernard Bennett en door René Menzies. Maar de vermelding in het Golden Book of Cycling, die nemen ze hem ook postuum niet meer af. Het verhaal van Greaves bewijst dat definities er soms naast kunnen zitten: nooit gekoerst, toch renner.

Het bericht Vergeten wielrenner: Walter Greaves verscheen eerst op HET IS KOERS!.

Vergeten wielrenner: Willem Koopman

$
0
0

Met een handgebaar wordt de kosmische disbalans hersteld

‘Ik ben niet geboren, ik ben geleverd.’
‘Door wie?’
‘Door Atlanta.’
‘Da’s een vrouw?’
‘Een spin.’
‘Een spin?’
‘Toen ik geboren werd, was er niks. En toen ik kwam, is de wereld om mij aangepast.’

(Sportpaleis De Jong, 1995)

In een van de laatste seizoenen van Koot & Bie – het samenwerkingsverband heet dan Krasse Knarren – zit een sketch over ‘Bikepooling’. Carpoolen met de fiets. Wim de Bie speelt de voorzitter van de (onbestaande) ANTB, de Algemene Nederlandse Tandem Bond. Sinds zijn vrouw is overleden heeft hij een plekje over, maar wanneer hij dat aanbiedt aan een vrouwelijke voetganger, krijgt hij een hengst met een paraplu. ‘Dat is een taboe, man alleen op tandem.’  Traag en eenzaam fietst de ANTMB-voorzitter door het Bussum van midden jaren negentig, leeg zadel achter zich aan.

‘Over het algemeen maak ik vaak mee dat de tandem als komisch wordt ervaren, als een gekke fiets.’

In de sport spelen tandems alleen een rol van betekenis bij het wielrennen voor slechtzienden. Verder is het ook daar in de eerste plaats een gekke fiets.

Dat is wel eens anders geweest.

Kopmans kwam uit een vreemd nest. Z’n vader, die van oorsprong meubelmaker was, had z’n droom van een eigen zaak al heel lang opgegeven. Hij was meer ziek dan aan het werk. Als een schim waarde hij rond door het huis, een constante bron van ergernis voor z’n vrouw, die hem met bittere verwijten overlaadde. De sfeer in huis werd er blijven door verpest.
O wat hadden ze gelachen, al die zogenaamde insiders, toen Willem met z’n antieke fiets voor het eerst aan de start verscheen. Hahahahah! Was dat nou die kampioen van De Bruin? Wat moest die vrijer nou met zo’n hoop roest?

(Jules Deelder, ‘Kinderspel’)

Sommige verhalen zijn waarheidsgetrouw. Dat van die antieke fiets bijvoorbeeld, dat ging precies zo. Willem Koopman begon met fietsen op een klassieke baanfiets.

Was nog van Piet van Kempen geweest, de zesdaagsenkeizer. Ze lachten hem uit om dat barrel, en om die kleren. Tot hij aanzette. Toen lachten ze niet meer. Hij was ook wel goed op de weg, hij won nota bene de Ronde van Ierland, maar zijn kracht lag op de baan. Man, wat was ie snel op de baan. Hij reed zo het beeld uit, zo snel was ie. Gevaar zag ie niet, en als ie het zag, herkende hij het niet. Twee jaar op rij werd het duo Willem Koopman – Jan Jansen Nederlands Kampioen op de tandem. ’66 en ’67. Dat stelde wat voor, toen. Tandemrijden was nog een Olympisch onderdeel. Een jaar later, op de Spelen in Mexico, reed Jansen aan de zijde van Leijn Loevesijn. Het verse duo haalde zilver. Willem Koopman zat thuis, in Rotterdam. Niet uitgenodigd. Hij was moeilijk, heel moeilijk. En bovendien was hij een jaar eerder, na het NK sprint, betrapt op amfetaminegebruik. Jansen ook, maar die ontkende gewoon. Dat deed Willem Koopman niet, Hij was een beroerde leugenaar, toen. Hij zei eerlijk dat hij het van dokter Visser had, dokter Visser van de baanploeg. Ontkende Visser natuurlijk. En dat Jansen net zo makkelijk met iemand anders reed, dat hij hem in zijn eigen eerlijkheid liet gaarkoken, dat zou Willem nooit vergeten. En ze gebruikten natuurlijk allemaal. Wat denk je? De een misschien wat meer dan de ander, maar: ze slikten allemaal. Pilletje tussen de kiezen en dan in de laatste tweehonderd meter erop bijten, nou, dan wilde je wel sprinten. Na de Spelen werd hij nog een laatste keer kampioen op de tandem. In de finale versloegen hij en zijn nieuwe partner het zilveren duo Jansen-Loevesijn. Daarna kapte hij ermee. Joost mag weten wat er had kunnen gebeuren als hij, in Mexico…

Als wielrenner was Willem Koopman beroemd, ze schreven over hem in de krant, met grote foto’s erbij. Na het fietsen verdween hij een tijdje volkomen van de radar. Hij was, zoals ze dat in Rotterdam noemen, een nerveuze gozer. Op uitnodigingen voor feesten en partijen reageerde hij niet. Er deden verhalen over hem de ronde. Rare verhalen, spookverhalen, misdaadverhalen. Oplichterij. Dan huurde-ie een directiekeet en daar kon je dan lid worden van een inkoopvereniging. Wat dat was, wist verder niemand. Hij deed dingen die niet goed voor ‘m waren. Er was altijd wel iemand die hem net gezien had. Fietsen deed hij nog dagelijks, maar alleen dwars door de stad. Niemand wist waar hij vandaan kwam, of naartoe ging.

Hij kreeg een zoon, met Nel. Ze noemden hem Omari, naar een Russische sprinter die vaak in Nederland trainde.

Heel af en toe dook hij opeens weer op in de wereld die hij zo bruusk had verlaten. Zoals tijdens de Zesdaagse van Rotterdam, in 1980, toen hij werd uitgenodigd om een ererondje over de baan te rijden, als held uit vervlogen tijden. Het jongerenmagazine NEON zond het uit. Hoe Willem naast een auto in de richting van de baan reed, hoe Jules Deelder hem vanaf de achterbank van de auto interviewde. De coureur die een clown geworden was.

Willem Koopman werd Willem de Wielrenner. Sjacheraar in de tweedehands autobranche. Er deden weinig opgewekte verhalen over hem de ronde. Dat hij pooier zou zijn, dat hij met een pistool in de zak door de stad sjouwde. Een manische verzamelaar was hij in elk geval. Wie hem bezocht, thuis, moest zichzelf naar binnen persen.

In die periode ontmoetten Willem Koopman en Jules Deelder elkaar voor het eerst, op de herentoiletten van Het Fust. Willem kwam uit een, zoals Deelder het noemde, ‘een bevroren frikadellentijd, zeg maar’. Ze werden vrienden, of hoe noem je dat? Ze deelden een liefde voor dope en Jules stelde Willem aan als zijn chauffeur. Tijdens die ritjes naar optredens Joost-weet-waar sloot Willem af en toe zijn ogen. Als Deelder hem vroeg of hij niet beter op de weg zou letten, antwoordde Willem: ‘Ik projecteer de weg.’ Zo waren ze twee keer zo snel thuis, allemaal dankzij Willem en z’n projectie.

Het ging nooit mis. Jules gaf hem geld, voor eten en drugs, en Willem gaf Jules zijn plakboeken in bewaring. Later, toen de liefde tussen hen wat was bekoeld, stond hij soms nog wel eens opeens voor de deur. Op zoek naar geld, en een warm bad. Na een incident met een Glorix-spuit en de hond van de Deelders was Willem niet meer welkom.

Zo werd Willem Koopman de Don Quichot van de Maasboulevard. Je rook hem eerder dan dat je hem zag. Altijd maar strijdend tegen vijanden die in zijn hoofd oprukten. Romeinen, bijvoorbeeld. Of haaien van vier meter lang. Hij stond permanent in contact met de andere kant, werd aangestuurd door opdrachtgevers van ver buiten het zonnestelsel en droeg stickers op zijn lijf, ter bescherming van de stad en de wereld. Af en toe dook hij op in Radicale Rijnmond, dat hij beschouwde als de cockpit van zijn ruimteschip. Aan een tafeltje in de hoek kraste hij met viltstiften en potloden het ene vel na het andere vol. Die blaadjes, vol scheuren van het enthousiaste schetsen, probeerde hij te verkopen als schilden die beschermden tegen UFO’s en hondenkwijl. En de mensen die hem kenden, ze betaalden, want Willem was een monument dat door de gemeenschap in stand moest worden gehouden. Hij wist ook veel van buitenaards leven, want hij had regelmatig overleg met aliens. Af en toe droeg hij kaartjes op zak, die hij uitdeelde met een vinger op zijn lippen: ‘Aan niemand laten zien, dit is je entreekaart voor het ruimteschip.’ Een andere keer zat hij uren met de plastic citroenstampertjes uit zijn cola boven een kaarsvlam te hannesen om ze aan elkaar te laten smelten. Kunst, of ruimteschepen, afhankelijk van de dag. En dan zomaar opeens was hij ook weer verdwenen. Het gevaar zat hem op de hielen, altijd. Daarom fietste hij ook zo hard. De toeschouwers van vroeger, die lange, gekleurde linten werden als hij eenmaal op volle snelheid lag, waren voorbijgangers geworden. Harder, steeds harder fietste hij, tot wel tienduizend kilometer per uur. Nergens heen.

‘Kopmans huist nu in een soort van hol in de buurt van Dijkzigt en waakt dag en nacht over u en mij en de stad Rotterdam in het geweld van de eeuwige kosmische strijd en herstelt, waar nodig, met een enkel handgebaar de verstoorde balans in het heelal.’

(Jules Deelder, ‘Kinderspel’)

Willem Koopman werd wat ze in de hulpverlening wel een buitenslaper noemen. Er was hulp voorhanden, maar die wees hij van de hand. Geen hulp, nee, hulpverleners zijn allemaal Romeinen. Hoe hij al die nachten overleefde, op een stukkie braakland achter de Shell-pomp, zonder beschutting tegen de vorst, weet niemand precies.

Toen in 1995 het weekblad Elsevier hem ter ere van het honderdjarig bestaan portretteerde als een van de ‘honderd onbekende Nederlanders’, werd er ook een foto genomen. Willem was 48, maar hij leek wel tachtig. Hij droeg een spijkerjack en skeelers aan zijn voeten. Die skeelers had hij gekregen van een winkelier nadat zijn racefiets gestolen was. Op de achtergrond hing de Willemsbrug roerloos boven de Maas. In het bijbehorende artikeltje vertelde Willem dat hij een nieuwe vriendin had: ‘Marilyn Monroe. Maar dat is niet de enige. Ook heb ik nog een Romeins meisje van twaalf meter groot en een Germaans meisje met een koeienkop.’

Jaren later verscheen er in het boek Van miljonair tot krantenjongen (van Sander de Kramer) een vergelijkbaar beeld. Willem was ouder geworden, hij zag er viezig uit, zittend op een robuust houten bankje, weggedoken in een overjas, capuchon over het hoofd. Hij verkeerde schijnbaar in een diepe slaap, de handen gevouwen op de buik en aan de voeten zijn onafscheidelijke skeelers.

In diezelfde periode zocht Wilfried de Jong hem eens op voor zijn tv-programma. De Jong kwam uit Rotterdam, hij kende Willem, zoals iedereen uit Rotterdam Willem kende: van het voorbijgaan, van de kroeg, van de over elkaar buitelende zinnen waaraan geen touw vast te knopen was. De zoektocht begon zo: ‘Iedereen heeft Willem onlangs nog gezien. Maar wat heb je aan onlangs? Ik wil hem nu spreken.’

De zoektocht leidde naar een fietsenzaak op de Nieuwe Binnenweg, waar Willem smeerolie kwam kopen voor zijn fiets, naar cafés waar hij de terrassen hielp buiten te zetten in ruil voor een kom soep. Naar Jules Deelder, die de plakboeken zorgvuldig had beheerd – de negatieven vielen er zelfs nog uit. En naar Jack Kerklaan, die hem een paar jaar ervoor eens had geïnterviewd. Kerklaan en De Jong luisterden naar de opnames van toen, naar het voortdurende, hoge gegiechel.

‘The galaxy is niet de galaxy niet meer. The galaxy is er nooit geweest. We leven nog steeds in de verzinsels van anderen.’

(RTV Rijnmond, eind jaren tachtig)

Uiteindelijk trof De Jong hem, aan de boorden van de Maas. Willem de Wielrenner droeg groene kaplaarzen en een bruine, lange jas. Zijn gezicht was bijna even bruin, het bruin van de bejaarde die zijn winters in Benidorm doorbrengt. Zijn ogen schieten heen en weer en hij praat maar, op het ritme van de races die hij in zijn hoofd nog altijd aflegt. Over de wielerbaan in Oostende, over een wereld achter Teheran, waar alles alleen maar wielerbaan is. Banen, banen, banen. En in die wereld, een wereld die volledig is opgetrokken uit wielerbanen, is Willem Koopman wereldkampioen: ‘Op de driehonderd meter, met elfhonderd kilometer per uur. Elfhonderd ja. Op de baan, naar beneden, kan ik… tachtigduizend rijden.’

Jaren later werd Willem van de straat geplukt en in een Humanitas-huis ondergebracht. Zo werd hij onderdeel van een project, van de idee dat iedereen het verdient om nog eens de geur van schone lakens op te snuiven.

Hij wilde niet geholpen worden. Hij wilde fietsen, en af en toe een koppie koffie bij de Shell-pomp.

‘Ik heb veertig jaar doorgelopen om te overleven. Ik sliep niet. Doorlopen. Even zitten op een bankje. Een uurtje, anderhalf uur. Dan ging je weer. Je kon niet zitten, want dan werd je aangevallen en ging je open. En als je opengaat, ga je dood.’

(Toen zij van Rotterdam vertrokken (Michiel van Erp), 2010)

In 2010 kwam de Tour naar Rotterdam. De journalisten kwamen, en de cameraploegen. Een van die ploegen zetten Willem aan de bar. Zijn vingers betasten een vergeelde foto. Bij die cameraploeg hoorde ook een kleine, blonde man. Die man heette Michiel van Erp. De man had een map vergeelde foto’s meegenomen.

‘Ja, die jongens ken ik allemaal wel.’ Met een hoog stemmetje liet hij de namen van vroeger door zijn mond glijden.

‘Hoe goed was je?’ vroeg de kleine, blonde.

‘Ik was beter, veel beter dan dat de mensen zouden kunnen begrijpen. Zo goed was ik.’

Hij fietst door de stad
Op een ouwe racefiets
Hij is niet meer zo kwiek
En hij gaat ook niet zo snel

Maar stel je eens voor
Als de Romeinen komen
Dan trekt hij ten strijd
Zonder geld en zonder spijt

Wie is toch die man?
Dat is Willem Koopman
Ooit was hij de man
Van het wielerparcours
Hij was de held van Rotterdam

(‘Van wie hij was en wie hij is’, nummer van The Kik van debuut-CD ‘Springlevend’)

Ari Deelder, Jules dochter, kende Willem Koopman al van jongs af aan. Ze wist niet beter of Willem was aan een eindeloze afdaling bezig. Ze schrok dan ook toen ze hem een paar jaar geleden opeens tegenkwam op de Nieuwe Binnenweg, gekleed in een vlekkeloze witte broek en een colbert. In zijn hand hield hij een volle tas van de Albert Heijn. Toen ze hem vroeg hoe het met hem ging, antwoordde Willem: ‘Ik beschik over een schip vol diamanten.’

Begin 2016 ging de documentaire De Pedaalridder van regisseur Ari Deelder in première. De film was tot stand gekomen met instemming van de hoofdrolspeler, die zich niet wilde laten interviewen. In plaats daarvan sprak Deelder met alle mensen die Willem Koopman hebben gekend. Van dichtbij en altijd kort, want Willem de Wielrenner was altijd onderweg ergens heen, druk met de bescherming van de wereld tegen de saaiheid van het bestaan. Een levensmissie die geen pauze kan velen. Een vooralsnog gewonnen strijd, zoals Jules Deelder in De Pedaalridder uitlegt: ‘De Romeinen en de aliens zijn altijd weggebleven.’

Het bericht Vergeten wielrenner: Willem Koopman verscheen eerst op HET IS KOERS!.

Vergeten wielrenner: Vicente Blanco

$
0
0

“Querer es poder”

Er was eens een jongen in Deusto, een dorpje onder de rook van Bilbao. Die jongen, die Vicente Blanco heette, was een wees – zijn ouders waren gestorven toen hij nog een jongen was en Vicente Blanco moest het verder zelf maar uitzoeken.

Hij was twaalf toen hij moest gaan werken. De zoon van een lichtmatroos monsterde aan op een koopvaardijschip. Daar werkte hij vier jaar lang als jongste bediende in de kombuis en in de machinekamer. Aardappels schillen, en kolen scheppen.

In buitenlandse havens ontdekte Vicente Blanco de fiets. Hij was direct verkocht. Tijdens een kort oponthoud in Engeland leende hij zelf eens zo’n ding, van iemand in de haven. Het duurde niet lang voor hij onderuit ging. Angstig om de fiets beschadigd terug te brengen, besloot hij het ding dan maar in het kolenruim te verstoppen. Eenmaal terug in het Baskenland knapte hij de fiets zo goed en zo kwaad als het ging op. Wanneer hij niet op zee was, oefende hij vlijtig. De beweging van het fietsen, de snelheid die je zelfs op een van roest en ouderdom kromgetrokken apparaat kon behalen, brachten hem elke keer weer in vervoering.

In Vicente Blanco woonde een wielrenner. Het leek er lang echter niet op dat die er ooit uit zou komen, want kort nadat Vicente op zijn zestiende was teruggekeerd naar de wal en als arbeider in dienst was getreden van de koperfabriek van La Basconia, werd hij getroffen door het noodlot in de vorm van een gloeiend stuk gereedschap dat zich in zijn hiel drong en alle spieren van zijn linkervoet liet smelten als marshmellows in een uitslaande brand. Vanaf dat moment bewoog Vicente zich wat onvast door het leven, als iemand die al een paar bakkies verder is, wat af en toe nog klopte ook, want om de pijnen wat te verlichten begon hij in die periode te drinken.

Het noodlot hult zich in talloos veel gedaanten. De ene keer in een gloeiend stuk ijzer, een volgende maal in een val van een huis in aanbouw (als gevolg van een of andere uit de hand gelopen weddenschap), of een machine waar je met je goede voet in klem komt te zitten. De verhalen over Vicente Blanco’s tweede ongeval lopen uiteen, maar één ding is zeker: de vijf tenen van zijn rechtervoet moesten worden geamputeerd.

Vanaf dit moment noemden ze hem in Deusto El Cojo.

Vicente de lamme.

Werken bij de fabriek ging niet meer. Van de bescheiden schadevergoeding die hij van de Basconia-directie ontving, kocht hij een bootje. Vicente Blanco werd visser. Hij viste op wat hij maar vangen kon – rivierpaling vooral – en verkocht wat hij zelf niet naar binnen werkte. Als hij niet viste, deed Vicente aan sport. Ondanks zijn handicaps deed hij aan zwemmen, roeien en boksen – al stopte hij met die laatste sport nadat hij in zijn eerste wedstrijd direct knock-out was gegaan. Af en toe dacht hij nog aan de fiets, op de manier waarop mannen van middelbare leeftijd aan hun eigen lijf op achttienjarige leeftijd denken: met weemoed, en zonder illusies.

Op een dag ontmoette Vicente Blanco na een van zijn vistochtjes een oude naaister, die hem een oude koersfiets te koop aanbood.

‘Vier peseta’s.’

Vicente Blanco aarzelde. Vier peseta’s, daarvoor zou hij de rest van zijn karige spaargeld moeten aanspreken en zelfs dan was het nog niet voldoende, nee, hij zou er zijn boot voor moeten verkopen. Waanzin. Onverantwoord. Waar zou hij dan van moeten leven?

Natuurlijk verkocht Vicente Blanco zijn boot, en schafte de fiets aan. Dit verhaal mag dan helemaal waargebeurd zijn, het is in de eerste plaats een sprookje.

Vicente Blanco was opgegroeid in de prehistorie van de koers en nu hij een fiets had, stelde de sport in Spanje nog altijd maar weinig voor. Desalniettemin trainde hij vanaf die dag als een bezetene. Hij droomde van wedstrijden in Madrid en verder nog, de grens over, op wielerbanen in Parijs en Londen en dan dacht hij weer enigszins beschaamd aan zijn eerste fiets en concludeerde: toch maar geen Londen.

Alle begin is moeilijk, maar het begin van de wielerloopbaan van Vicente Blanco sloeg alles: de fiets die de naaister hem voor vier peseta’s had verkocht, was oud en zelfs voor die tijd loodzwaar. Geld voor reparaties bezat hij niet, net zomin als voor wielerkleding trouwens. Zo kon het gebeuren dat hij op een van zijn eerste echte koersen arriveerde in de enige broek die hij bezat, een lange. Toen hij zag dat alle andere renners een korte brok droegen, besloot hij daarom zijn lange broek bij de organisatie in bewaring te geven en dan maar in onderbroek aan de start te komen.

Het was niet de eerste keer dat Vicente Blanco door iedereen om hem heen werd uitgelachen, en het zou ook de laatste keer niet zijn. Maar hij weigerde op te geven, en het gelach verstomde. Als gevolg van zijn niet-aflatende fanatisme tijdens zijn eenzame trainingen eindigde hij steeds vaker bij de eersten. Eerst alleen in regionale wedstrijden, maar al snel ook in landelijke koersen. In 1908 werd El Cojo door de Baskische bond goed genoeg bevonden om deel te nemen aan het Spaans kampioenschap op de weg, in Gijon. Een wedstrijd van honderd kilometer, met precies halverwege, op het verste punt op het parkoers, een stempelpost waar alle renners hun handtekening moesten zetten om te bewijzen dat zij er geweest waren.

De koers begon die dag gesloten, en Vicente koesterde zich in het peloton, tot hij vlak voor halfkoers plots versnelde alsof de finish om de volgende hoek lag. De lamme bereikte als eerste de stempelpost, sprong van zijn fiets, tekende en vertrok weer, terug naar Gijon. Toen korte tijd later de eerste achtervolgers bij de post arriveerden, troffen ze daar een bondsbeambte die uit alle macht bezig was met een mes een verse punt aan het officiële tekenpotlood te slijpen. El Cojo had direct na het tekenen het enig aanwezige schrijfgerei onklaar gemaakt en werd daardoor Spaans kampioen.

Na de finish viel hij flauw. De inspanningen waren hem te veel geworden, vooral combinatie met het feit dat hij niets meer in zijn lijf had. Het eten van meerdere rauwe karbonades in aanloop naar de wedstrijd had van hem een met waterige poep gevulde Supersoaker gemaakt.

De listige lamme werd in heel Spanje uitgejouwd, behalve in Baskenland. Daar begeleidde een trotse menigte hem van het station in Bilbao naar het stadscentrum, alwaar hij vanaf het balkon van de Baskische wielerfederatie het volk toesprak.

‘Ik mag dan niet weten hoe ik moet spreken, ik weet in elk geval wel hoe ik moet fietsen!’

Een jaar later verdedigde Vicente Blanco zijn titel, in Valencia en in de stromende regen. Ditmaal had hij geen speciale trucs nodig.

Nu hij twee keer de beste van zijn land geworden was, stelde de president van de Baskische wielerfederatie, Manuel Aranaz, voor hem in te schrijven voor de Tour de France. Aranaz was een groot man in Baskenland. Hij was weliswaar geboren in Havana, maar had gestudeerd in Deusto en was intussen een bekend schrijver geworden die als geen ander in staat bleek de traditionele Baskische gebruiken om te zetten in literatuur. In zijn ogen was El Cojo een typische Bask, iemand voor wie geen enkele tegenslag groot genoeg was om hem uit het veld te slaan.

En zo kwam het dat Vicente Blanco zich liet inschrijven  voor de achtste Tour. Het beloofde de zwaarste beproeving uit de korte geschiedenis van de sport te worden, met meerdere bergen die voor het eerst in het parkoers werden opgenomen.

Vijf dagen vóór de start vertrok hij van huis. Geld voor de trein bezat hij niet en dus klom hij op de fiets en reed van Deusto naar Parijs. 1.100 kilometer en vier dagen later kwam hij daar aan. Hij meldde zich bij een bevriende mecanicien, een Bask, die tijdens de koers voor de ploeg van Alcyon werkte. Die voorzag Vicente van een lichtere fiets en bracht hem naar het hoofdkantoor van L’Auto, de organiserende krant, om de inschrijving af te ronden.

De volgende ochtend, de ochtend van 3 juli 1910, keerde Vicente Blanco met zijn nieuwe fiets terug naar het hoofdkantoor. Het zag er zwart van de mensen. Belangstellenden, officials en renners. Hij herkende sterren als Lapize, Faber en Garrigou van hun foto’s in de krant. Hij voelde aan zijn rug, of zijn rugnummer wel goed zat. Ja.

Nummer 5. Een van de ‘isolés’, renners zonder ploeg, renners die zelf hun eten moesten regelen, hun slaapplaatsen en de reparaties aan hun fiets. Vicente wist wat hem te doen stond. Hij had niets anders gedaan, sinds zijn twaalfde al niet.

Die Tour werd geen doorslaand succes. In de eerste etappe – 272 kilometer tussen Parijs en Roubaix – werd El Cojo ondanks verschillende valpartijen nog knap negende, maar in de derde rit stortte hij in: het hoge tempo, maar vooral de reis van Baskenland naar Parijs, met weinig eten en slaap, braken hem op. Na tweehonderd kilometer moest hij de tegenstand laten rijden. Nu was hij alleen, in de schemering, op wegen die hem niets zeiden, in een land waar hij de taal niet sprak.

Hij finishte nog wel die dag, maar de controle was al gesloten.

In Bilbao werd hij wederom als held ontvangen.

Vicente Blanco koerste nog enkele jaren, reed zelfs een tijdje voor het grote Alcyon en behaalde nog verschillende ereplaatsen. Na zijn loopbaan ging hij in zaken, met dezelfde furie en hetzelfde gebrek aan realiteitszin die hem op de fiets zo veel hadden gebracht. Het weinige geld dat hij met de sport had verdiend, joeg hij er doorheen met de aanschaf van een motorboot, waarna hij nauwelijks nog voor zijn vrouw en kinderen kon zorgen.

Hij stierf, verarmd en vereenzaamd, in 1957, aan prostaatkanker. De meeste Spaanse kranten maakten melding van het overlijden van El Cojo, omdat hij de eerste Spanjaard in de Tour de France was geweest. Toen in 2003 bekend werd dat José Habierre hem een jaar voor was geweest, was het sprookje van de lamme en het bewust gebroken potlood definitief uit.

Het bericht Vergeten wielrenner: Vicente Blanco verscheen eerst op HET IS KOERS!.

Vergeten wielrenner: Martin ‘Cochise’ Rodriguez

$
0
0

‘This is the story of a land, of the people who lived on it in the year 1870 and of a man whose name was Cochise. He was an indian.’

Een desolaat landschap, ergens in Zuid-Arizona. In de verte tekenen de donkere Dragon Mountains scherp af tegen een helblauwe lucht.

Midden op de verlaten vlakte staat een eenzame cactus.

*

De beelden zijn filmbeelden, en die zin is de eerste zin van de film ‘Broken Arrow’, een western uit 1950 die het verhaal vertelt van Cochise, opperhoofd van de Chihuicahui, een Apachenstam die het halverwege de negentiende eeuw opnam tegen de Amerikaanse veroveraars. Jarenlang duurde de strijd in de Dragon Mountains, in Zuid-Arizona. Pas nadat ze alles gegeven hadden, gaven Cochise en zijn mannen het op.

Die film bekijkt de kleine Martin Rodriguez keer op keer. Het knettert in het Colombia van de jaren vijftig – guerrilla’s nemen de heersende klasse onder vuur, er zijn aanslagen, het zijn de inleidende beschietingen van een politieke instabiliteit die nog decennia zal aanhouden – en Martin voelt zich een met de charismatische indiaan op het zwartwitscherm.

Op een dag heeft hij een mededeling voor zijn vriendjes: hij wil niet langer Martin genoemd worden. Zijn nieuwe roepnaam is ‘Cochise’.

Cochise heeft aanzien in de buurt: hij is immer opgewekt, een jofel nootje, en daar is goedbeschouwd geen enkele reden voor: zijn vader heeft hij nooit gekend, die stierf twee weken na Martins geboorte, en de familie Rodriguez groeit op in bittere armoe. Martin is nog jong en zijn bijnaam nog vers als hij er een baantje bij neemt om de noden van zijn familie te lenigen. Hij vindt er een, een die zijn leven zal veranderen.

Martin ‘Cochise’ Rodriguez wordt fietskoerier.
Bestellingen rondbrengen, sneller, steeds sneller.

Tot hij achttien is, wettelijk volwassen en de fietskoerier coureur wordt.

In zijn eerste Vuelta a Colombia, de nationale ronde, wint hij, groen achter de oren en met nul ervaring in serieuze wedstrijden, bijna een etappe. Aan de finish moet hij nipt zijn meerdere erkennen in Julio Jimenez, een veelbelovende Spaanse prof die later drie keer de beste klimmer in de Tour de France zal worden.

Geeft niks: de naam is gemaakt, de toekomst strekt zich in al zijn veelbelovendheid voor Cochise Rodriguez uit. En terwijl Cochise in rap tempo uitgroeit tot de enige echte opvolger van Ramon Hoyos – de eerste Colombiaanse topwielrenner bij wie de jonge journalist Gabriel Garcia Marquez intrekt omdat hij een boek over Hoyos wil schrijven – rammelt het land als een verhuiswagen vol porselein in het Bos van Wallers: de hoge bergen zijn bezaaid met zwaarbewapende guerrilla’s die er alles aan doen om de regering te ontwrichten. Colombia is versnipperd, en alleen de koers brengt nog momenten van zeldzame eenheid teweeg.

Kort voor de ronde van 1964 bereiken de gewapende vijandigheden tussen de communistische boerenguerrilla’s (die La Marquetalia worden genoemd) en het leger, dat op de achtergrond wordt gesteund door de Amerikanen, een treurig hoogtepunt. In deze gevechten valt voor het eerst de naam van Tirofijo, de legendarische guerrillaleider die eigenlijk Manuel Marulanda heet en die twee jaar later de FARC zal oprichten.

Tijdens de Vuelta worden de dodelijke vijandigheden tijdelijk opgeschort: links en rechts, boeren en bourgeoisie; eendrachtig luisteren ze naar de radioverslagen en lezen ze de verslagen in El Tiempo, Colombia’s grootste krant. Op de voorpagina staat iedere dag een artikeltje over La Marquetalia en haar terreur, maar dat valt in het niet naast de paginagrote foto uit de Ronde.

Cochise wint die ronde liefst negen etappes, hij schrijft alle deelklassementen op zijn naam en wordt op 27 juni 1964 eindwinnaar, met ruim een uur voorsprong op de nummer twee.

In en rond de wielerbaan van Bogota troepen ruim 300.000 mensen samen.

Er wordt gejuicht, gedronken, gevierd en Cochise is plots de man die het land bijeengehouden heeft toen het uit elkaar dreigde te vallen.

In de jaren die volgen wordt Martin Cochise Rodriguez niet alleen de belangrijkste Colombiaanse renner van zijn generatie maar ook de beste: hij wint nog drie keer de nationale ronde, maar ook drie keer de pas opgezette Vuelta al Tachira en hij wordt nationaal kampioen. In 1971 wordt hij zelfs de eerste Colombiaanse wereldkampioen, in welke tak van sport dan ook.

Het WK Baanwielrennen wordt dat jaar georganiseerd in Tradata, Noord-Italie.

Als Cochise aan het eind van de middag Italiaanse tijd van start gaat voor de finale van de 4 kilometer individuele achtervolging (tegenstander is de Zwitser Josef Fuchs), is het nog ochtend in Colombia.

Overal op straat zwermen mensen rond televisieschermen en transistorradio’s. Muggen rond een lamp.

Het land staat op pauze, een paar minuten maar.

Cochise wint, met 5,5 seconde voorsprong op Fuchs.

Colombia ontploft, en voor het eerst in jaren is dat goed nieuws.

Een jaar eerder al heeft Cochise het werelduurrecord verbeterd. Op de Agustin Melgar-wielerbaan van Mexico City viel hij de afstand van de Deen Mogens Frey aan. Die middag waren er twee renners op de baan: een spiermassa en een spook, het spook van de virtuele tijden, het spook van de tabellen, het spook van de tijd. Cochise bleef het spook nipt voor: op 7 oktober 1970 reed hij 39 meter en 45 centimeter meer dan Frey.

(Aan de Olympische Spelen nam Cochise nooit deel. Hij werd ingeschreven voor de Spelen van 1972 in München, maar dat feest ging niet door toen de Colombiaanse wielerjournalist Edgar Senior het IOC een zelf bijgehouden Cochise-dossier overhandigde. Ook in dat dossier: een foto van het werelduurrecord, met Cochise in een shirt van Benotto.

Colombia’s beste renner had aan z’n prachtprestaties een zakcentje sponsorgelden overgehouden en was dus, naar de letter van de IOC-wetten, prof en niet welkom op de Spelen.

Enkele jaren later verscheen er zelfs een roman over de affaire, El Exposito. In dat boek werd Senior consequent Judas genoemd).

Als hij dan geen amateur meer mag zijn, kan hij maar beter meteen prof worden. In 1973 maakt Cochise de oversteek naar Europa en gaat rijden voor de grote ster van het Italiaanse wielrennen, Felice Gimondi. Meteen in zijn eerste Giro schrijft hij twee etappes op z’n naam. Dat jaar schrijft hij, samen met Gimondi, ook nog de koppeltijdrit Trofeo Baracchi op z’n naam.

Drie jaar blijft hij op Europese wegen koersen, maar zijn fysieke hoogtepunt ligt dan al vele jaren achter hem. In zijn laatste seizoen overzee vervult Cochise nog een laatste grote droom: de Tour, als eerste Colombiaan.

In het eindklassement eindigt hij 27e. Kan slechter, voor een bejaarde meesterknecht.

In artikelen die zijn loopbaan trachten te overzien, wordt Cochise de Pele van de fiets genoemd. Een journalist schrijft: ‘Als hij in Europa geboren was, was hij even goed geweest als Merckx.’

Een Merckx is Martin Rodriguez (Colombiaans Sportman van de Eeuw) nooit geworden.

Hij werd een Cochise. Misschien wel net zo mooi.

*

I’m Cochise, I do not betray my people or my children, and  no one on my territory will open war again. Not even you.’ (Cochises laatste woorden in Broken Arrow).

 

Bron: o.a. Matt Rendells fantastische boek Kings of the Mountains (2003)

Het bericht Vergeten wielrenner: Martin ‘Cochise’ Rodriguez verscheen eerst op HET IS KOERS!.

Vergeten wielrenner: Léon Hourlier

$
0
0

Op 16 oktober 1915 besluiten de zwagers Léon Hourlier en Léon Comès te gaan kijken bij een gevecht van hun collega, de bokskampioen George Carpentier. De wedstrijd vindt tachtig kilometer verderop plaats, maar soldaten Hourlier en Comes kunnen gebruik maken van een legervliegtuigje. Ze zullen er zo zijn.

Ze arriveren er nooit: het vliegtuigje van de twee jongens heeft zich nog nauwelijks van de grond van het militaire vliegveldje van Cuperly losgemaakt als het al in een duikvlucht belandt en te pletter stort in de bossen rond Saint-Etienne-au-Temple.

Geen van tweeën overleeft de crash.

Wat er precies is gebeurd, wordt niet duidelijk. Het enige wat we weten is dat het luchtruim in de omgeving van Cuperly wordt gedomineerd door Duitse Fokkers onder leiding van Baron Manfred von Richthofen. De Rode Baron, de beroemdste gevechtspiloot van de Eerste Wereldoorlog.

*

Tot de oorlog uitbrak, bestond het leven van de zoon van de politieagent Jean Baptiste Hourlier en Marie Clementine Fromage uit niets dan sport: boksen, voetbal en worstelen. Zijn trainer is Henry de Cesar, worstelkampioen, Af en toe fietste hij een stukje op met Maurice Brocco, een talentvolle renner uit de buurt. De koers beviel hem uiteindelijk het beste: Léon Hourlier begon de koersen in de buurt af te lopen. Zo won hij op de piste van Reims een wedstrijdje waaraan meer dan 120 jongens uit de buurt aan deelnamen.

Léon Hourlier was nauwelijks achttien jaar toen hij een proflicentie aanvroeg. In het begin won hij maar zelden, dat deed in Reims en omstreken eigenlijk bijna niemand: het peloton werd gedomineerd door ene Ludovic Feuillet. Pas toen Leon besloot zich volledig in zijn sport in te graven, een koersende kluizenaar te worden, pas toen kwam het succes: hij werd uitgenodigd voor wedstrijden op de baan van het Parc des Princes en begon zelfs te winnen, af en toe dan.

Zelfs zijn vader, die de sport niet bepaald een warm hart toedroeg, kwam ook eens kijken bij een van Leons baanwedstrijden in de buurt.

Na afloop zocht hij zijn zoon op in de kleedruimte.

Het was er druk, warm, dampig.

Leon had goed gereden, hij was extatisch.

‘Wat vond u, vader? Wat vond u?’

Jean Baptiste Hourlier keek om zich heen en zei: ‘Ik raad je sterk aan zo snel mogelijk op te houden met deze toestanden.’

Leon moest lachen, maar zei niets. Zijn vader was belangrijk voor hem, maar diens adviezen moesten het sinds een tijdje afleggen tegen die van Gabriel Poulain, een oud-renner die wel toekomst in Leon zag.

In datzelfde jaar trouwde Leon bovendien met Alice Comès, wier broer Leon al eerder door de koerswaanzin bevangen was. Voortaan kon Leon het wel met Comès en Poulain af, zei hij. Aan nog meer goede raad had hij geen behoefte.

Vette jaren volgden, seizoenen vol medailles, geld, roem, kampioenschappen. In 1908 werd Leon Frans kampioen op de baan op zijn kenmerkende manier: dankzij een lange, uitgetrokken, afmattende sprint. In 1911 werd hij op die wijze zelfs tweede op de Wereldkampioenschappen Sprint in Rome.

Léon Hourlier was een ster, zo stralend dat zijn status zich via de wielerbanen en de sportkranten de boekwinkel in wrong: als beroemde Fransman schreef hij in opdracht van de Parijse uitgever Nilsson een boekje – meer een brochure eigenlijk. Titel: Le Velo: comment je m’entraine, le chique, consels aux jeunes, etc.

Een van Hourliers laatste successen was winst in de Zesdaagse van Parijs, vroeg in 1914. Aan zijn zijde fietste zijn zwager, Léon Comès, die eerder al eens de Zesdaagse van Brussel won – destijds nog met Tourwinnaar Lucien Petit-Breton.

Het duo Hourlier-Comès was in die laatste jaren in de aanloop naar de oorlog een bezienswaardigheid op de Europese wielerbanen. In die bewuste Zesdaagse van Parijs had hij naast zijn verschroeiende rondjes op de baan ook nog energie over om de toeschouwers in de war te maken. Hij droeg een valse snor, haalde opeens een speelgoedtrompetje uit zijn zak of belde met een inderhaast gemonteerde fietsbel wanneer hij zijn concurrenten wilde passeren.

Comès’ broer, André, was dirigent van het orkestje op het middenterrein. Zij begeleidden de wedstrijd muzikaal. Leon en Andre spraken af dat iedere keer wanneer Leon snelheid maakte zijn broer op het middenterrein de oorlogsmars ‘Sambre en Meise’ zou inzetten.

Ondanks al die zotternij versloegen de zwagers dat jaar in het immense Vélodrome d’Hiver alles en iedereen, inclusief grote Amerikaanse zesdaagsekampioenen als Jackie Clark en Joe Fogler.

*

De laatste zege van Léon Hourlier dateert van 26 juli 1914. Zomaar een baankoers in Berlijn. En dan is het oorlog.

Leon wordt onmiddellijk gemobiliseerd en ingedeeld bij de automobiele brigade. Tegen zijn zin: hij meldt zich bij de luchtmacht, hij wil zijn land ten dienst zijn.

Op 1 februari 1915 wordt hij aangenomen als leerling op de vliegschool van Avor en twee maanden later al maakt hij deel uit van de V97-divisie die terugkeert naar Parijs. Klaar voor de strijd. Vanaf die zomer maakt Léon Hourlier deel uit van het front, neemt hij deel aan bombardementen op Saarbrücken, Dillingen en Trier. Hij wordt gepromoveerd tot sergeant, en ontvangt een onderscheiding voor betoonde moed.

Tot op 20 oktober, pagina twee van de landelijke krant Le Matin. Kort berichtje. De kop: ‘Hourlier, le champion cycliste, se fue en aeroplane’.

Jaren later. In het Vélodrome d’Hiver wordt weer gewoon gefietst. Een koppelkoers dit keer, met de naam Prix Hourlier-Comes. Onder de deelnemers is een duo dat steevast in de achterhoede eindigt.

Hourlier en Comès, heten ze. Twee vaderloze zonen.

Het bericht Vergeten wielrenner: Léon Hourlier verscheen eerst op HET IS KOERS!.

Viewing all 91 articles
Browse latest View live