Quantcast
Channel: Vergeten Wielrenners Archieven - HET IS KOERS!
Viewing all 91 articles
Browse latest View live

Vergeten wielrenner: Zadrobilek. Gerhard

$
0
0

Gerhard ZadrobilekGerhard Zadrobilek (23 juni 1961)

Met honderden zijn ze, de wielrenners die iets presteerden wat niemand ooit voor hen presteerde. Ergens op deze wereld woont een man die als enige renner ooit zesde werd in het criterium van Sweikhuizen en een week later weer zesde in het criterium van Hippolytushoef. Je hebt mensen die als enige zeven keer de Tour wonnen, je hebt mensen die als enige op de hele wereld zeven keer de Ronde van Baambrugge wonnen en er zal ook wel iemand bestaan die het beste gemiddelde heeft als het gaat om werelduurrecords op een omafiets, een hoge bi en een eenwieler. Vermoedelijk woont die man in Duitsland, maar zeker is dat niet.

De Oostenrijker Gerhard Zadrobilek is ook zo’n ‘enige renner ooit’. Zijn record? Hij is de enige renner ooit (daar heb je ‘m al) die zowel wereldbekerwedstrijden op de mountainbike als op de weg won.

Pardon? Wie zei u? Gerhard Zadrobilek.

Zadrobilek.
Za. Dro. Bi. Lek. Een naam als een nog niet door toeristen verpest Slowaaks wintersportoord.

En die won een wereldbekerwedstrijd?

Jazeker, in 1989 won hij er eentje. En wat voor een: de Clasica San Sebastian nog wel. Geen koers voor koekenbakkers en halve zachten toch.

Over Gerhard Zadrobilek is niet veel meer bekend dan dat hij de ‘enige renner ooit’ in iets is. Of toch: ooit werd hij veertiende in de Tour de France.

Veertiende, een ongelooflijke atletische prestatie die het gevolg is van een enorm talent, een zeldzaam doorzettingsvermogen en jaren training. Veertiende, dat is bijna niet voor te stellen zo goed. En toch: wie het wat zijn legende betreft moet hebben van een veertiende stek in de Tour, kan wel inpakken. Een beetje fotogeniek in het ravijn vallen is eenvoudiger en effectiever. En ja, gevaarlijker, dat ook.

Tegenwoordig woont de jongste winnaar van de Ronde van Oostenrijk (ha, kijk aan! Niet alleen een ‘enige renner ooit’, maar ook ‘een jongste renner ooit’! The plot thickens!). in het prachtige Wienerwald. Wat hij daar doet?

Kijkt u gerust eens op de website van Bedrijfscoach Gerhard Zadrobilek voor oplossingen voor allerhande specifieke problematiek binnen uw organisatie: een potje Teambuilding, een klotsje Erfolg durch mentale Fitness en het antwoord op de eeuwige vraag Wunsch oder Ziel? – Der Weg zum Erfolg.

Goh zeg, wanneer is dat?

Termine auf Anfrage.

Dan weten we nog niet veel. Is het mogelijk Gerhards visie in een enkele zin te schetsen? Nee natuurlijk, maar een poging kunnen we altijd doen. Komt-ie.

“Positieve gedachten als bron van kracht en gelijkmatigheid zijn minstens even belangrijk als belevenisgeoriënteerd leren in de vrije natuur.”

En met die zin is Gerhard Zadrobilek ook officieel de enige winnaar van de Clasica San Sebastian ooit die vanuit het Wienerwald een succesvol adviesbureautje bestierde.

Dit artikel Vergeten wielrenner: Zadrobilek. Gerhard verscheen op HET IS KOERS!.


Vergeten wielrenner: Ockers, Stan

$
0
0

Stan OckersStan Ockers (3 februari 1920 – 1 oktober 1956)

Op 1 oktober 1956, de dag dat het nieuws dat Stan Ockers is gestorven de wereld rondgaat, zijn miljoenen mensen ontroostbaar.

Een van hen is de zoon uit een katholiek Hilversums gezin, pas nog winnaar van de Ronde van Kortenhoef. Een jongen met aanleg voor wielrennen en melancholie.
Zijn naam is Martin Ros.

Een ander woont in Brussel, hij is een van Ockers’ grootste fans. Hij is dan elf jaar oud. Een jongen met aanleg voor wielrennen en melancholie.
Zijn naam is Eddy Merckx.

Het heeft even geduurd alvorens Stan Ockers zich volledig op de fiets kon toeleggen. Tot zijn veertiende ‘loopt hij school’, daarna wordt er van hem een financiële bijdrage verwacht om de tienkoppige familie te onderhouden. Achtereenvolgens treedt hij in dienst van een stoofsmid, een kolenhandelaar en een diamantslijper. In zijn vrije uurtjes voetbalt en koerst hij. Pas als hij achttien is, kiest Stan Ockers voor de fiets. Hij is geen uitblinker, wint vaker niet dan wel.

Hij wordt prof tijdens de oorlog, maar maakt in die jaren maar weinig klaar. Niets aan hem doet vermoeden dat zijn dood ooit honderdduizenden mensen tot tranen toe zal roeren.

Pas na de oorlog rijst zijn ster pas goed: zijn eerste grote prestatie is een tweede plek in de Tour van 1950 – hij is dan al dertig jaar. Nu volgen de triomfen elkaar op met de regelmaat van de klok. Talloze klassiekers wint hij en bijna alle jaren eindigt hij vooran in de Challenge Desgrange-Colombo, de prijs voor de meest constante renner van het jaar. De Tour winnen zit er niet in – ondanks twee tweede plaatsen, drie ritzeges en twee groene truien.

Ockers’ verrassende prestaties maken van hem een volksheld. Stan wordt Stanneke, zijn eenvoudige Antwerpse komaf maakt van hem een idool waarmee het makkelijk identificeren is.

1955 is zijn topjaar. Als 35-jarige veteraan wint hij de Waalse Pijl, Luik-Bastenaken-Luik, de groene trui in de Tour en wordt hij op lumineuze wijze wereldkampioen in Frascati. Bij terugkomst in België wordt hij gehuldigd door koning Boudewijn.

In de winters pauzeert Stan niet, nooit. Zijn zegehonger stilt hij in de Zesdaagsen, waaraan hij vaak deelneemt met Rik van Steenbergen.

Ook in 1956 wint hij in zijn regenboogtrui weer meerdere grote koersen. Er lijkt nooit een eind te komen aan de energie van Stanneke Ockers.

Op 29 september 1956 vindt er tijdens een baanwedstrijd in een afgeladen Antwerps Sportpaleis een valpartij plaats. Een ietwat onhandig manoeuvre is het, waarbij Voorting, Van Looy, Sterckx en Ockers ten val komen. De eerste drie staan op en vervolgen hun weg, Stanneke blijft liggen. Hij is op zijn hoofd gevallen.

Twee dagen later sterft hij aan zijn verwondingen.

De gevoelens van rouw en verdriet die zijn dood teweegbrengt, is te vergelijken met die in een land waar zojuist de complete koninklijke familie is omgekomen. Stannekes dood is een nationale ramp. Wanneer hij enkele dagen later begraven wordt, zijn de straten van Borgerhout afgeladen. Ruim twintigduizend mensen treuren gezamenlijk om Stanneke.

Een jaar later al wordt er bovenop Les Forges, een Ardennenklim, een monument voor Ockers onthuld. Daar fietst hij nog, de rug gekromd, de armen aan het stuur. Voor eeuwig op de top.

Vier jaar na zijn dood krijgt hij de straat tussen Borgerhout en Berchem naar zich vernoemd. Niet veel later volgt een bronzen buste in het Sportpaleis. Na een faillissement werd het beeld even verwijderd door een gewetenloze deurwaarder, maar sinds 1998 staat het er weer, in het stadion waar duizenden getuigen waren van zijn laatste meters.

Pol Sipido was er niet bij, die vreselijk 29 september 1956. Hij was Stannekes jeugdvriend en grootste supporter. In 2005, vijftig jaar na Ockers’ wereldtitel in Frascati, organiseerde hij een tentoonstelling en een bloemenhulde aan diens graf. Toen hij erover geïnterviewd werd door de krant Het Nieuwsblad, vertelde hij over hun gezamenlijke jeugd, de wedstrijdjes met de bergprijs bovenop het viaduct.

‘Het was een mooie tijd.’
Aan het eind van het artikel volgde nog een oproep.
Wie nog bruikbaar archiefmateriaal heeft over of van Stan Ockers, mag Pol Sipido contacteren.
Daaronder het adres: Stan Ockersstraat 2.

Dit artikel Vergeten wielrenner: Ockers, Stan verscheen op HET IS KOERS!.

Vergeten wielrenner: Fornaciari. Paolo

$
0
0

Paolo FornaciariPaolo Fornaciari (2 februari 1971)

Paolo Fornaciari was een gregario in de fraaiste zin van het woord. Een trouw helper, een steun,  een toeverlaat. Een waardig opvolger van Andrea Carrea. Net als Coppi’s eeuwige knecht was hij een rijzige verschijning, Grote Paolo, met zijn 1 meter 92 een reus in een peloton vol dwergen.

Of zijn kopman nu Bartoli heette, Bettini, Simoni of Cunego; ze konden op hem vertrouwen, zoals een dakdekker op de legger van het fundament vertrouwt.

Iedereen mag Paolo. Hij is vriendelijk, voorkomend en vrolijk. Bovendien is hij onzelfzuchtig: wie hem vraagt naar zijn fraaiste moment, krijgt niet als antwoord Paolo’s enige overwinning (de tiende etappe van de Herald Sun Tour, een wedstrijd die werd verreden in een periode dat driekwart van het peloton nog met een cocktail op een strandstoel lag), maar de drie Giro-zeges die hij boekte aan de zijde van zijn kopmannen: Gotti in ’97, Simoni in 2003 en Cunego in 2004.

Wie in de zege van de ander zijn hoogtepunt vermoedt, is zijn roeping als knecht niet misgelopen.

In 2008 stopte Paolo Fornaciari met wielrennen. Hij was uitgeknecht en concentreerde zich op de op een na grootste liefde in zijn leven.
De keuken.
Hij opent een ijszaak in Buggiano, La Gelateria Ultimo Kilometro.

Wanneer hij kinderen zijn ijs ziet eten, voelt hij zich bijna even gelukkig als wanneer hij vroeger een ploegmaat op het podium zag staan.

Wie de site van Gelateria Ultimo Kilometro bestudeert, leest dat men ‘de smaakpapillen van alle leeftijden verwent’. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de “Mamma Mia”, ricotta-ijs met vijgenjam en gekonfijte citroenschil of de “Sweet Apple”, gebakken appelijs met kaneelsmaak.

Het gaat goed met Ultimo Kilometro. In 2012 verkiest La Repubblica de zaak tot een van de beste plekken om ijs te eten in Toscane en gooit Paolo hoge ogen met zijn zelfbedachte smaken in verschillende ijsmaakcompetities.

In januari 2013 gaat zijn grote droom in vervulling: wereldkampioen ijsmaken.

Zijn winnende smaak heet “Macho Macho”. Niets voor Paolo Fornaciari eigenlijk, zo’n naam.

Dit artikel Vergeten wielrenner: Fornaciari. Paolo verscheen op HET IS KOERS!.

Vergeten wielrenner: Bottecchia, Ottavio

$
0
0

Ottavio BottecchiaOttavio Bottecchia (1 augustus 1894 – 14 juni 1927)

Ottavio Bottechia begon zijn dagen als wielrenner met het lezen van La Gazzetta dello Sport. Nu ja, dat probeerde hij, want lezen had een van de negen kinderen uit een arm gezin uit Noord-Italie nooit geleerd. Bottecchia bracht slechts een enkel jaar op school door, daarna moest hij helpen de kost te verdienen en werd metselaar.
Samen met zijn vriend en trainingsmaat Alfonso Piccin leerde hij als volwassen man nog lezen. Eerst het alfabet en daarna de korte berichten in de Gazzetta, iedere dag opnieuw.

In het gezin Bottecchia was geen geld voor een fiets. Alleen zijn broer Gianni had er een, een exemplaar waar Ottavio uren naar kon kijken. Heel soms mocht hij hem gebruiken om er een plaatselijk wedstrijdje mee te rijden.

De liefde voor de fiets werd verder aangewakkerd in de bar in San Martino, waar Ottavio ’s avonds, na gedane arbeid, ademloos luisterde naar de verhalen over de Tourbaas Henri Desgrange en vooral de legendarische broers Pelissier. Wielrennen, begreep hij, was het echte leven.

Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, meldde Ottavio zich vrijwillig aan. Hij werd geplaatst in het Bersaglieri-collectief aan het front in Trentino, waar de gevechten met Oostenrijk op het punt van ontbranden stonden. Hij behoorde tot een speciale groep verkenners, die behalve machinegeweren ook vouwfietsen tot hun beschikking hadden. Een officier die Ottavio de Trentijnse bergen op en af zag racen, nam hem op een dag apart en zei: ‘Jij bent geen soldaat, jij bent een wielrenner.’

Na afloop van de oorlog ontving hij een speciale bronzen medaille voor betoonde moed. Het was de eerste in een lange reeks onderscheidingen en medailles.

In 1920 en 1921 maakte hij voor het eerst echt werk van zijn wielerloopbaan en won talloze eendagswedstrijden in Noord-Italie. Twee jaar later werd hij, als onafhankelijke en dus zonder enige hulp, vijfde in de Ronde van zijn land. Hij had indruk gemaakt, ook op zijn grote held Henri Pelissier, die hem vroeg om bij zijn nieuwe Automoto-ploeg te komen. Een vereerde Ottavio ging onmiddellijk akkoord.

Bij de kennismaking van de nieuwe rekruut in het Franse huurlegertje was de legendarische journalist Pierre Chany aanwezig. Hem viel onder meer op aan Bottecchia:

  • Zijn huid, gebruind als een oud, leren zadel.
  • De plooien in zijn gezicht, diep genoeg om voor littekens door te gaan.
  • De gescheurde kleren aan zijn lijfje.
  • De schoenen die zo oud waren dat er geen vorm meer in te ontdekken was.
  • Zijn oren, die uitstaken als de vleugels van een vlinder.

Maar verder: niets bijzonders.

Ottavio sprak geen Frans. Herstel: bijna niet. Voor hij kwam had hij een Franse zin uit zijn hoofd geleerd die hem van pas zou moeten komen toen hij voor het eerst de landsgrenzen overstak.
‘Pas de bananes, beaucoup de cafe s’il vous plait.’
Geen bananen. Veel koffie. Dat moest genoeg zijn.

In de Tour van 1923 reed hij lange tijd aan de leiding, om uiteindelijk als tweede te finishen. Zijn kopman, Pelissier, won. Na afloop van de Tour voorspelde hij: ‘Bottecchia zal me volgend jaar verslaan.’
In Italie had de geestdrift over Ottavio’s prestaties inmiddels ook de hoogste kringen bereikt. Toen de Gazzetta dello Sport aan iedere lezer van de krant een lire vroeg om hun held een prijs te kunnen aanbieden, was de eerste die intekende Benito Mussolini.

Een jaar later, in 1924, loste Ottavio Bottecchia de profetie van Henri Pelissier in en won de Tour de France. Hij won de eerste etappe en droeg gedurende de hele Tour de gele trui.

De hele Tour? Nee. In de etappe van Toulon naar Nice, waarin het peloton de Italiaanse grenzen naderde, droeg hij om nooit opgehelderde redenen plotseling zijn teamtenue… De volgende dag droeg hij weer het geel. Andere renners hoorden hem de hele etappe lang opgewekt zingen, alsof hij ergens opgelucht over was.
‘Ik heb de mooiste ogen van de wereld gezien maar ze waren niet zo mooi als die van jou!’

Hij trok zijn gele trui niet meer uit, ook niet in de trein, toen hij van Parijs terug naar Milaan reisde. Ottavio reisde altijd derde klas, om geld te sparen.

Ook in 1925 won hij de Tour, met grote overmacht dit keer. Die overwinning zou ook het einde van zijn korte periode van suprematie betekenen.

In 1926 stapte hij in een bui van donder en bliksem van zijn fiets en gaf op. Huilend, volgens getuigen. De vrome Bottecchia vreesde dat zijn uur geslagen had, dat de Apocalyps nu echt aanstaande was.

Op zijn afstappen volgden lange periodes van depressie, trainen ging niet meer en de hypochonder in hem werd wakker gekust. Bottecchia hoestte en hoestte en hield nooit meer op met hoesten. Hij was ervan overtuigd dat hij een ernstige ziekte onder de leden had.

Die winter stierf zijn jongere broer Umberto bij een auto-ongeluk.

In Amerika schreef een schrijver die Ernest Hemingway heette een boek dat A farewell to arms heette. Ottavio speelde er een rolletje in, maar dat wist hij zelf niet eens.

Steeds zwarter werden zijn gedachten.
Het voorjaar van 1927 bracht nauwelijks verlichting.
En toen werd het 3 juni 1927.

Die ochtend stond Ottavio Bottecchia op bij zonsopgang. Sinds enige tijd trainde hij weer, de vorm begon in zijn benen terug te keren. Hij trok zijn wielerkleren aan en zei dat hij over drie uur weer terug zou zijn. Hij bedoelde: over drie uur moest er een heet bad voor hem gereed staan. Ottavio fietste naar het huis van zijn vriend Alfonso, net als altijd.

Maar Alfonso voelde zich niet goed en ging niet mee. Ottavio fietste door naar een andere vriend, Riccardo Zille, maar die had andere plannen. En zo vertrok Ottavio Bottecchia die ochtend alleen op pad. Riccardo kon hem de weg zien affietsen.

Dat beeld is het laatste moment uit het leven van Ottavio Bottecchia dat met zekerheid te reconstrueren valt.

Een paar uur later, op een landweggetje vlak buiten het gehucht Peonis, op het kruispunt in de richting van Cornino, vonden twee boeren aan het eind van de ochtend een racefiets langs de kant van de weg. In de berm iets verderop lag Ottavio Bottecchia, tweevoudig Tourwinnaar. Zijn schedel was gebroken als een theekopje dat op een stenen keukenvloer gevallen is.

Niet ver daarvandaan was een jaar eerder zijn broer omgekomen.
De boeren droegen hem naar een bar in Peonis en legden hem op de stamtafel. Een priester diende de bewusteloze kampioen de laatste sacramenten toe.

Twaalf dagen later stierf Ottavio, in een ziekenhuis in Gemona. Hij was in de tussentijd niet meer bij kennis geweest.
Zonnesteek, luidde de officiele verklaring.
In de kranten verschenen suggestieve koppen als ‘Ongeluk. Of moord?’

Verdachten voor zo’n moord waren wel te vinden: het Mussolini-regime (Ottavio zou zich van het fascisme hebben afgekeerd, iets wat Mussolini’s zaak geen goed gedaan had) of zijn arme familie, tuk op het verzekeringsgeld.

Bottecchia werd begraven – drie keer zelfs, in Gemona, in Pordenone en uiteindelijk in San Martino. En de verhalen bleven komen.

  • Twintig jaar na Bottecchia’s gruwelijke dood werd een Sardijnse immigrant in de dokken van New York bij een ruzie in zijn buik gestoken. Vlak voor hij stierf, verklaarde de man Bottecchia’s huurmoordenaar te zijn geweest. Hij zou zijn ingehuurd door Mussolini persoonlijk.
  • Een boer uit Pordenone verklaarde op zijn sterfbed dat hij op een dag in de zomer van 1927 een onbekende man druiven uit zijn gaard had zien plukken. Hij had de man proberen af te schrikken door een steen te gooien, maar de steen raakte de onbekende op het achterhoofd.

Het waren verhalen die de Bottecchia-mythe voedden als een vogel zijn jongen. Bij nadere beschouwing bleef er van al die theorieën maar bar weinig geloofwaardigs over.

Talloze schrijvers en journalisten deden een poging het stof van zijn leven te blazen en de doodsoorzaak vast te stellen. Niemand die erin slaagde. En zo werd Ottavio Bottecchia’s meest doorvertelde prestatie zijn mysterieuze dood.

Dit artikel Vergeten wielrenner: Bottecchia, Ottavio verscheen op HET IS KOERS!.

Vergeten wielrenner: Coppolillo, Michele

$
0
0

Michele CoppolilloMichele Coppolillo (17 juli 1967)

In een apart vakje van zijn portefeuille bewaart Michele Coppolillo een krantenknipsel. Het is een kort artikeltje uit La Repubblica, uit 2001. In een van de Ronde van Italië gaat hij onderuit, blesseert alle zijden van zijn lichaam, maar weigert op te geven. Iedere dag komt hij met grote achterstand binnen, grimassend, lijdend, als een moderne Christus. Hij zal Milaan halen, als aller- allerlaatste.

De redactiechef Sport van de Italiaanse krant La Repubblica had juist dat jaar besloten iedere dag een kolom te wijden aan de Giro. Al de tweede dag had hij spijt: wat moest hij in die vlakke etappes zonder verhaal toch steeds vertellen? Waar moest hij in godsnaam over schrijven?

Die dag schreef hij over een renner die hij als een van de laatsten had zien binnenkomen. Hij kende de jongen wel, een knecht uit dezelfde regio kwam als de columnist. De renner had er gehavend uitgezien.

Het was het begin van wat een soort feuilleton over Michele Coppolillo zou worden. Iedere dag wijdde de chef woorden aan de Calabrese knecht van Panaria soms maar één zinnetje, een andere keer een hele pagina. Het thema was altijd eender: Coppolillo verschafte de lezers een blik op iets waar ze nooit eerder hadden mogen koekeloeren: de achterkant van het peloton, daar waar geleden en gevloekt werd. Waar krukken verwoede pogingen deden om op tijd binnen te komen en waar knechten uitbliezen na gedane arbeid buiten het zicht van camera’s en tifosi.

De zelfkant van het wielrennen, gepersonifieerd door een blonde jongen uit Calabrië.

Zijn naam werd synoniem met de eerlijke knecht, met de harde werkers, met de opofferingsgezindheid. Met de underdog.
Met Zuid-Italië, kortom.

Het was de Giro van de razzia’s in de rennershotels, overvallen waarbij meer medicijnen werden gevonden dan in een gemiddeld ziekenhuis verkrijgbaar zijn. Ook Coppolillo werd verdacht van onverkwikkelijkheden, maar hard bewijs kwam daarvoor nooit ter tafel. Hij werd kort daarna vrijgesproken.

Het artikeltje uit het feuilleton over de verdenkingen draagt Coppolillo altijd bij zich. De eerste regels heeft hij gemarkeerd. Het knipseltje geeft hem kracht.

Hij won weinig, te weinig voor iemand met zijn talent. Twee keer, om precies te zijn. Wel werd hij talloze malen tweede, zoals in de bergklassementen in de Giro en de Vuelta. Maar ja, een tweede plek in een nevenklassement, dat staat gelijk aan net niets.

Tijdens de live-uitzendingen van de Giro van 2001 verschijnt steeds vaker een reusachtig spandoek met de tekst ‘Wij zijn allemaal Coppolillo’.

Iedereen vereenzelvigt zich met de lijdende volger. Omdat uiteindelijk iedereen niet meer dan een lijdzame volger is.

In Milaan krijgt hij een ovatie van duizenden toegestroomde volgers. De volgende dag eindigt het Coppolillo-feuilleton in La Repubblica, met de woorden: ‘De eersten zullen de laatsten zijn’.

Ondanks het krantenknipsel wordt de laatste van de Giro 2001 nooit meer eerste. Als Michele Coppolillo nu nog aan die etappes terugdenkt, keert de pijn weer terug. En weet hij, Bijbelvast als hij is, dat het lang kan duren, maar dat er een dag komt dat de laatsten de eersten zullen zijn.

Dit artikel Vergeten wielrenner: Coppolillo, Michele verscheen op HET IS KOERS!.

Vergeten wielrenner: Bernucci, Lorenzo

$
0
0

Lorenzo BernucciLorenzo Bernucci (15 september 1979)

Vraag een wielrenner wat de belangrijkste voorwaarde voor hem is om goed te presteren en het antwoord zal zijn: een goed thuisfront.

Een goede rennersvrouw moppert niet als haar man niet helpt in het huishouden, hangt niet huilend aan de telefoon als hij lang in het buitenland verkeert, vraagt niet verder als ze onduidelijke buisjes in de koelkast aantreft en houdt de kinderen bij vaders uit de buurt als hij thuiskomt na een klassieker. Begrip, daar gaat het om bij een rennersvrouw.

De helft van de winst van een renner kan in één klap op het conto van een goede rennersvrouw worden geschreven.

De allerbeste rennersvrouw ter wereld is Valentina Borgioli. Zij heeft daar nooit een oorkonde, bokaal of medaille voor ontvangen. Wel een schorsing van vier jaar. Vier jaar geen rennersvrouw zijn.

Op 5 april 2010 werd Valentina Borgioli aangehouden op het vliegveld van Pisa. Ze was in afwachting van een vlucht naar Zaventem, maar de douaniers wilden eerst een nadere blik in haar bagage werpen.

Het bleek dat Valentina Borgioli in functie was op dat vliegveld. In functie als rennersvrouw.

In haar koffertje werd een koelinstallatie met groeihormoon aangetroffen, en een onduidelijk flesje met een stickertje waar ‘Fiandre’ op stond. Fiandre, Vlaanderen, van de Ronde waar haar man Lorenzo Bernucci de volgende dag aan de start zou verschijnen. In de fles bleek, bij nader onderzoek, een synthetische fluorkoolstof te bevatten. Bedoeld om de zuurstoftoevoer van het bloed te optimaliseren.

Niet echt een make-up-koffertje kortom, de bagage van Valentina Borgioli.

Diezelfde dag werd het huis van haar en haar man doorzocht, en werd zijn naam geschrapt van de deelnemerslijst van de Ronde van Vlaanderen.

Het was niet de eerste keer dat Lorenzo Bernucci werd betrapt op iets waarover de dopingreglementen geen misverstand laten verstaan: in 2007 werd hij betrapt op het dopingmaskeringsmiddel sibutramine. Lorenzo reed op dat moment voor de Duitse T-Mobile-ploeg, een team waar het gebruik van stimulantia evenzeer in de wedstrijdvoorbereiding was geïntegreerd als het oppompen van de banden.

Ooit, één keer, won Lorenzo Bernucci iets van belang. Het was een regenachtige etappe in de Tour de France van 2005 en Bernucci reed in de finale aan de kop van het peloton. De finish kwam al in zicht, en zijn werk voor zijn vriend en kopman Alessandro Petacchi zat er bijna op toen vlak achter hem de Fransman Christophe Mengin onderuit glibberde op een voetgangersovergang. In zijn val nam hij alle sprinters van belang mee, en veroorzaakte zo een verkeersopstopping zoals ze dat in Frankrijk in de zomer wel eens op de Péripherique meemaken.

Lorenzo Bernucci lag opeens op kop in de finale van een Touretappe.

Veel renners die hun eigen kansen nooit werkelijk hebben afgewogen, zouden dan schrikken. Ze zouden zich min of meer bewust laten vallen, uit een panische angst voor de omvang van de mogelijkheid. Geen ervaring met succes is de voornaamste reden voor een gebrek eraan.

Zo niet Lorenzo Bernucci: hij bleef overeind en won. Tot op heden een eenzaam hoogtepunt op een verder onbeduidende resultatenlijst.

Even terug naar Alessandro Petacchi. Het gebeurt wel vaker dat kopmannen bevriend raken met hun knechten, al blijft over zo’n vriendschap ook altijd de doem van ongelijkheid hangen. Zo moet de vriendschap tussen Lorenzo Bernucci en Alessandro Petacchi ook zijn: een gearrangeerd huwelijk tussen mannen die elkaar dulden en die vooral niet zonder elkaar kunnen. Lorenzo als locomotief in de laatste kilometers, Alessandro als speerpunt, als kogel, als laatste in de rij. Als winnaar.

Beiden zijn ze belangrijk. Beide zorgen ze voor talloze zeges voor de ploeg.
Al is het Alessandro’s marktwaarde die per zege wordt opgekrikt.
Al is het Alessandro’s naam die in de krant staat.
Al is eigenlijk alles anders, toch zijn ze vrienden.

Als Lorenzo terugkeert van zijn schorsing, zorgt Alessandro dat hij bij LPR terecht kan. En als Alessandro later verhuist naar Lampre, mag Lorenzo mee. Zo doet de een wat terug voor de ander, opdat de ander weer wat terug kan doen voor de een.

Zoals in het weekend van 5 april 2010.

Na onderzoek blijkt de hele familie Bernucci bij de dopingvoorziening betrokken. Lorenzo wordt voor vijf jaar geschorst, terwijl Valentina, zijn broer Alessio, zijn moeder Antonella en zijn schoonvader Fabrizio zich vier jaar lang niet in de buurt van sportwedstrijden mogen ophouden.

In het onderzoek van aanklager Ettore Torri komt ook de naam van Alessandro Petacchi voor. In een telefoongesprek tussen Lorenzo en Alessandro verklaarde de laatste langzaam en duidelijk dat hij geïnteresseerd was in Lorenzo’s zwarte motor. En als hij dan kwam eten, de volgende dag, dan wilde hij graag eten voor drie.

Petacchi verklaarde later dat hij zijn vrouw en kind meenam naar het dineetje. Hij ging vrijuit. De vriendschap had de grenzen van de zwijgplicht bereikt.

Dit artikel Vergeten wielrenner: Bernucci, Lorenzo verscheen op HET IS KOERS!.

Vergeten wielrenner: De Wolf, Fons

$
0
0

Fons de WolfFons de Wolf (22 juni 1956)

De geschiedenis van Fons de Wolf is de geschiedenis van een stijlvolle coureur. Wie spreekt over Fons de Wolf, spreekt vroeg of laat over zijn stijl.

Een engel op de fiets, door Bernini hoogstpersoonlijk gebeeldhouwd.

Fons de Wolf was een nieuwe Merckx, zoals er talloze nieuwe Merckxen waren. Hij zag er ook in de finales van de zwaarste koersen uit als een kwieke twintiger die met z’n tante een ommetje voor de frisse lucht maakt. Zijn lijden voltrok zich in een zwijgzame pracht, hij reed mooier dan Merckx ooit gereden had.
Onderwijl werd er in zijn hoofd een heel ander stuk opgevoerd. Daar, achter zijn ietwat slaperige ogen, speelde niet de schoonheid, maar de onzekerheid de hoofdrol.

Fons’ hoofd kon zijn fysiek niet bijbenen, zo was het. En tegelijk deden zijn benen niet altijd wat zijn hoofd in gedachten had.

De ene dag won hij een topklassieker, om er de volgende af te waaien als een nieuweling met een trainingsachterstand. Hij was zo wisselvallig als het weer in september, Fons de Wolf.

Zijn definitieve doorbraak als nieuwe Merckx gebeurde in het najaar van 1980, toen hij op de valreep van een aardig seizoen nog even de bloemen van het podium van de Ronde van Lombardije meegriste.

Het jaar 1981 zou het jaar van Fons de Wolf moeten worden. Het zou anders uitpakken.

Hij begon sterk, sterker dan ooit tevoren zelfs. In Milaan-Sanremo demarreerde hij en kwam solo aan op de Via Roma. Terwijl hij de fontein op het kruispunt passeerde, wist hij dat deze zege de verwachtingen alleen nog maar verder zou aanwakkeren.

Daar passeerde hij de streep, vast op de fiets als een kunststof fietsmodel.

Het startschot van een fenomenale loopbaan. Tevens zijn laatste werkelijk grote zege.

Fons de Wolf zal altijd volhouden dat het een zee-egel was hem die hem de das omdeed. Wanneer hij in 1981 tijdens een korte strandvakantie op Guadeloupe in zee op zo’n beestje gaat staan, nestelt zich een worm in zijn lichaam.

Vanaf dat moment is het percentage rode bloedcellen van Fons de Wolf voorgoed verstoord – epo zal pas een decennium later zijn entree in het peloton maken. Hij is dan al gestopt.

Jarenlang blijft hij het proberen. Een keer nog knoopt hij aan bij de gouden dagen van de herfst van 1980 en het voorjaar van 1981: hij zegeviert in de veertiende etappe van de Tour de France. Hij slaagt erin Fignon en Hinault achter zich te houden.

Het is een laatste stuiptrekking van een engelachtig talent wiens loopbaan op sterven na dood is.

Een jaar later is het einde definitief daar: dromerige Fons arriveert vijf minuten te laat bij de start van de Tourproloog. Aan de finish is die achterstand opgelopen tot 6 minuut 23 op winnaar Hinault.

Fons is buiten tijd. Hij wordt uit koers genomen voor de wedstrijd goed en wel begonnen is.

Over de loopbaan-na-de-loopbaan van Fons de Wolf is veel geschreven.

Tien jaar was hij vertegenwoordiger in auto-onderdelen, maar dat verveelde hem op den duur. Ook was hij korte tijd ploegleider, bij DOMO – Farm Frites. Hij vond er niks aan.

En toen was daar plots dat bericht: Fons, mooie Fons, zou doodgraver zijn geworden.

Het was bijna waar: De Wolf werd begrafenisondernemer. Eerst in het bedrijf van zijn vrouw Krista, later zelfstandig, in Temse – zijn werk bestond uit het verzorgen van contact met de familie van de overledene en het opstellen van de doodsbrieven.

Mooi, dankbaar werk. Maar geen vrolijk werk. Dat heeft Fons de Wolf geweten.

Twee duistere jaren leed hij aan langdurige depressies. Hij gooide alles weg wat met zijn wielerloopbaan te maken had, niets wilde hij nog met die truitjes en bekers te maken hebben, nooit wilde hij nog herinnerd worden aan de talloze wedstrijden die hij had kunnen winnen, als hij niet zo vreselijk wisselvallig was geweest.

Vandaag de dag bevindt het enige wat Fons de Wolf nog heeft van zijn carrière zich in zijn hoofd: duizenden dvd’s waarop wedstrijden die hij heeft gereden staan gebrand. Onaangeroerd staan ze daar stof te vangen, op de bovenste plank van zijn geheugen.

Tegenwoordig loopt Fons de Wolf hard. Da’s goed, voor de conditie en voor de endorfines. Vraag maar aan de psycholoog. Daar gaat hij, de ene dag hard, de andere dag langzaam. Maar: stijlvol als altijd.

Dit artikel Vergeten wielrenner: De Wolf, Fons verscheen op HET IS KOERS!.

Vergeten wielrenner: Leblanc,Jean-Marie

$
0
0
Jean-Marie Leblanc

Foto: dewielersite.net

Jean-Marie Leblanc (28 juli 1944)

De oude Leblanc is kort na de oorlog boer en veehandelaar in het noorden van Frankrijk, in een klein dorpje dat ze Fontaine-au-Bois noemen.

Hij werkt hard, hij heeft vele monden te voeden. Een van die monden  behoort toe aan Jean-Marie, een rustige intelligente jongen die zijn dagen vult met het lezen van ingewikkelde boeken en het spelen van voetbal. Terwijl de boeken steeds dikker en moeilijker worden, gaat hij op het veld nauwelijks vooruit. Hij bezit de motoriek van een hijskraan en het inzicht van een stalen archiefkast. Alleen zijn snelheid springt in het  oog: de energie van de jonge Jean-Marie lijkt geen grenzen te kennen.

Naarmate hij ouder wordt en zijn werk op het lyceum meer aandacht opeist, begint hij zich te interesseren in de wielerverhalen in de krant die iedere dag op de boerderij wordt bezorgd, La Voix du Nord. Jean-Marie is fan van de Italianen, om hun namen en het zangerige ritme waarmee die namen lijken te moeten worden uitgesproken: Coppi. Magni, Bartali. Kleine, joyeuze gedichtjes in vergelijking met het knauwende dialect en het harde Vlaams dat hij de rest van de dag om zich heen hoort.

Na zijn eindexamen, krijgt Jean-Marie van zijn vader een fiets van het merk van Louison Bobet. Pas na een paar tochtjes begrijpt de adolescent Jean-Marie dat hij veel te lang gevoetbald heeft: zijn talent ligt op het smalle zadel.

Terwijl hij gestaag voortgang maakt door de rangen der Noord-Franse amateurs, studeert Jean-Marie tegelijk Economie aan de Universiteit van Lille. Die studie zal hij later ook afmaken. Maar wanneer hij Frans studentenkampioen wordt, in 1964, besluit hij zijn kans te wagen en wordt hij prof in de ploeg van Maurice de Muer.

Zijn vader, aanvankelijk sceptisch, groeit uit tot zijn grootste fan.

Zes jaar zal Jean-Marie Leblanc prof blijven; hij rijd in dienst van Jan Janssen en Lucien Aimar, helpt hen aan als een bescheiden, goedlachse knecht aan hun grootste zeges.

Maar zelf winnen, daarvoor ontbreekt hem het talent. Misschien is hij wel te intelligent, te veel geinteresseerd in de wereld buiten de koers.

In de winter – wanneer de renners van De Muer geen salaris ontvangen – treedt hij als jongste assistent toe tot de sportredactie van La Voix du Nord. En als hij begrijpt dat zijn toekomst niet langer in het wielrennen ligt, wordt hij er fulltime verslaggever.

Het zal drie jaar duren voor hij terugkeert in de Tour. Dit keer als journalist.

Jean-Marie Leblanc bezit geen van God gegeven schrijftalent, evenmin als dat hij een buitengewoon koerstalent bezit. En net als in het wielrennen groeit hij in de journalistiek uit tot een gedegen subtopper, in de schaduw van de werkelijke toptalenten.

Pas wanneer hij in oktober 1988 opduikt als directeur van de Tour de France, blijkt zijn werkelijke talent: dat van de manager. Negentien jaar lang zal hij een zachtaardige, vriendelijke, maar tegelijk strenge peetvader van zijn geliefde koers blijven. Wanneer in 2006 het peloton tijdens Leblancs laatste Tour door Fontaine-au-Blois raast, gaan er handen omhoog. Millar, Cancellara, Boonen; ze groeten de kapitein kort voor zijn afzwaaien.

De generaal die wordt gegroet door de soldaten. En de generaal, hij die zolang kolonel is geweest? Hij glundert.

Na zijn pensionering legt Jean-Marie Leblanc zich toe op zijn twee grote hobby’s: klarinet spelen en ezels. Ook schrijft hij een boek, De waarheid van de Tourbaas. Het is geen goed boek, maar helemaal aan het slot, als de schrijver je murw heeft gebeukt met zijn anekdotes, zijn petits histoires en zijn persoonlijke geschiedenis, ontroert hij.

In het dankwoord bedankt hij talloze mensen met namen die iedereen of niemand kent, maar de laatste die Jean-Marie Leblanc bedankt, wordt niet bij naam genoemd.

Merci papa, staat er alleen.

Dit artikel Vergeten wielrenner: Leblanc,Jean-Marie verscheen op HET IS KOERS!.


Vergeten renner: Cepeda, Francisco

$
0
0

Francisco CepedaFrancisco Cepeda (8 maart 1906 – 14 juli 1935)

Francisco Cepeda is nog niet dood als er plotseling een onbekend meisje in de hal van het ziekenhuis van Grenoble staat. In haar handen heeft ze een groot, fleurig boeket bloemen.

Bloemen voor El Negro.
Het meisje verdwijnt weer, zonder haar naam te zeggen. De bos bloemen blijft achter.
Kort daarna sterft Cepeda. Hij is niet meer bij kennis geweest.

El Negro, zo noemden ze hem allemaal in Sopuerta, het dorp van zijn jeugd. Het was een geuzennaam; iedereen hield van Francisco Cepeda. In Sopuerta tot ver daarbuiten.

Iedere dag was hij in de San Pedro Apostolo, het dorpskerkje, te vinden. Daar stak hij de ene kaars na de andere aan en bad tot de Heer. Altijd bad Francisco Cepeda voor hetzelfde.

Een goede afloop.

Bijna een volledig wielerleven lang liep alles goed af. Toch vergat Francisco nooit voor vertrek een kaarsje te branden en God te smeken hem nog niet tot zich te nemen. Het kon tenslotte altijd mis gaan.

En verdomd (verdoemd), op 11 juli 1935 liep letterlijk alles in het leven van Francisco Cepeda mis.

Het is Francisco’s vierde Tour de France, hij is een ervaringsdeskundige, dus hij weet waarover hij spreekt als hij zegt dat hij het nog nooit zo heet heeft meegemaakt.

Deze zevende etappe van Aix-les-Bains naar Grenoble, lijkt niet dwars door de Alpen maar door een nog niet uitgevonden magnetron op maximale stand te voeren.

Het asfalt van de grote wegen begint te smelten en zuigt zachtjes aan de tubes van de renners.
Bergbeekjes verdampen.
Dorpspompen weigeren dienst.
En de zon schroeit de ruggen van de renners, die de ene col na de andere bestijgen.

Al snel voelt Francisco Cepeda dat het niet zijn dag is, deze 11e juli. Al op de Galibier raakt hij achterop en in alle eenzaamheid vangt hij de afdaling aan. Hoe ver hij achter ligt op de kop kan hij onmogelijk weten, maar ongetwijfeld gelooft hij nog in zijn kansen: hij is al een uitstekend klimmer, hij is vooral een uitmuntend daler.

Wat er dan gebeurt, zal niemand ooit kunnen navertellen. Mogelijk is in de hitte de band van de tube geknapt. Misschien ook is hij geslipt over het in de hitte zwetende wegdek.

Wie weet heeft hij eenvoudigweg te veel risico’s genomen.

Francisco Cepeda stort in het ravijn, talloze meters diep. Wanneer hij er uit tevoorschijn getakeld wordt, heeft hij het bewustzijn reeds verloren. In het ziekenhuis in Grenoble wordt een schedelbasisfractuur vastgesteld. Drie dagen lang zal El Negro van Sopuerta zweven tussen leven en dood.

Dan, op 14 juli, Quatorze Juillet, stort hij neer en sterft. Het is het eerste dodelijke ongeluk in de geschiedenis van de Tour. Er zullen er nog enkele, veel beroemdere volgen.

In het dorpskerkje wordt nu voor Francisco Cepeda gebeden. De dorpelingen steken kaarsen voor hem op.

Het mooie meisje van de bloemen is nooit getraceerd. Omdat – ondanks intensief gebed – de dingen vaak uiteindelijk toch niet alleen maar goed aflopen.

Dit artikel Vergeten renner: Cepeda, Francisco verscheen op HET IS KOERS!.

Vergeten wielrenner: Walkowiak, Roger

$
0
0

Roger WalkowiakRoger Walkowiak (2 maart 1927)

Hij praat er niet vaak over, ook niet met zijn vrouw. Weinig mensen weten het, hoeveel hij geleden heeft, geleden aan een van de grootste prestaties die een sportman kan bereiken. Roger Walkowiak zwijgt liever.

Daar is hij goed in, zwijgen.

Roger Walkowiak zou eigenlijk helemaal niet deelnemen aan de Tour de France. Hij, de zuiderling, wordt echter op het laatste moment opgeroepen als laatste lid van het Nord-Est-Centre-team, omdat er op zo’n korte termijn niemand anders beschikbaar is om Gilbert Bauvin te vervangen, die is gepromoveerd naar het nationale team.

En zo vangt de Tour de France van 1956 aan, de koers die het leven voor Roger Walkowiak gaat veranderen op een manier die dan nog niemand voor mogelijk houdt.

De zevende etappe gaat van Lorient naar Angers. Een omvangrijke kopgroep van 31 renners raakt voorop. Het verschil loopt op en op en op.

Terwijl het peloton weigert in gang te schieten, verdwijnt de kopgroep langzaam aan de horizon, daar waar Angers ergens moet liggen.

Aan de finish is het verschil tussen kop en staart van de koers ruim achttien minuten. Perini wint de etappe, ene Roger Walkowiak wordt op het podium geroepen om de gele trui in ontvangst te nemen. Niemand die er al te veel gedachten aan wijdt; het zijn minimale renners die later in de wedstrijd met minimale inspanningen weer zullen worden bijgehaald.
In etappe tien lijkt het lied van Walkowiak, een Poolse Fransman uit het zuiden, al uitgezongen. Eerst is het de Nederlander Gerrit Voorting die hem de trui afhandig maakt, later, in de Pyreneeën, de Vlaming Jan Adriaensens en weer later de Hollander Woutje Wagtmans. De trui is als een estafettestokje dat te heet is om lang vast te houden.
En terwijl de een na de ander sneuvelt, houdt Walkowiak dag na dag stand in de frontlinie van het klassement.
In de 18e etappe, wanneer de tot dat moment niet erg gelukkige Charly Gaul met een definitieve aanval probeert te redden wat er nog te redden valt, valt het peloton in de Alpen uit elkaar als een spiegel op een stenen vloer.
Aan de finish, als Gaul al lang als etappewinnaar gehuldigd is, moeten de toeschouwers meer dan een kwartier wachten op de maillot jaune van Wagtmans.

Acht minuten eerder is de muizige Walkowiak in al zijn onopvallendheid over de finish gerold. Hij herovert het geel, dat hij de resterende ritten verdedigt als een leeuw.

Enkele dagen later laat hij zich in het Parc des Princes huldigen als Tourwinnaar met slechts een minuut voorsprong op de nummer twee. Die nummer twee heet trouwens Gilbert Bauvin.

Het applaus rolt van de tribunes van het stadion als een kubus van een niet al te steile helling. Geen mens slaagt erin zich door de zege van de underdog begeesteren, Walkowiak is de kampioen van de armoede.

Wie goed luistert, hoort hoe een enkele ‘BOE’ uit de buik van het verbaasde publiek ontsnapt. Roger Walkowiak is gelukkig, maar hij is niet doof.

De Tour van 1956 zal een eenzame bergtop blijken in het verder biljartvlakke landschap dat de loopbaan van Roger Walkowiak symboliseert. In 1959 stopt hij met wielrennen, berustend in de wetenschap dat zijn finest hour voorgoed achter hem ligt. Hij opent een benzinestation met aanpalende bar, maar verliest al snel het plezier in zijn werk wanneer zijn klanten hem dag in, dag uit plagen met zijn onverdiende Tourzege, met zijn muizigheid, met zijn status als schandvlek.

Uiteindelijk keert hij terug naar de autofabriek waar hij als jongen werkte. Aan de lopende band komt zijn onopvallende karakter pas goed tot z’n recht.

Het zal vele sombere jaren duren voor Roger Walkowiak weer aan mensen durft te vertellen over die zomer van 1956. Die zomer waarin alles even meezat in een leven waarin lang niet alles heeft meegezeten.

Dit artikel Vergeten wielrenner: Walkowiak, Roger verscheen op HET IS KOERS!.

Vergeten wielrenner: Stephens, Neil

$
0
0

Neil StephensNeil Stephens (1 oktober 1963)

Een zinloze dag in Alice Springs

Juli 1997. Na drie dagen te zijn rondgetrokken door de overweldigende landschappen van King’s Canyon, The Olgas en Ayers Rock, arriveer ik in Alice Springs. Dat valt niet mee want Alice Springs is een gat en ik moet er de hele volgende dag zien dood te slaan. Een weinig aanlokkelijk vooruitzicht.

Het motel waar ik verblijf vormt één geheel met de door ‘rugzakkers’ bevolkte Melanka Lodge. Na me allereerst in de ‘lodge’ te hebben geïnstalleerd, in een naar zweetsokken stinkende zespersoons-slaapzaal, bekijk ik nog eens mijn voucher, waarop toch duidelijk wordt gesproken van een motel-accommodatie. Bij de receptie blijkt desgevraagd dat ik verkeerd zit en men verwijst mij vriendelijk en onder het uitspreken van welgemeende excuses naar het veel gerieflijker motel één deur verder. Hier word ik gastvrij ontvangen. Eigen douche, eigen toilet, eigen bed, eigen TV. Ik douche het woestijnstof van me af, en lig tien minuten later op bed. Ik heb het raam wijd open gezet. Buiten vriest het licht.

Het kartonnetje met ‘Do not disturb’ dat ik aan mijn deurknop heb gehangen, doet keurig zijn werk en als ik de volgende ochtend om elf uur wakker word, is het zelfs al een beetje warm geworden op de kamer. Ik heb nog geen zin in Alice Springs en besluit eerst maar eens mijn vuile kleren te gaan wassen.

In de wasruimte op de begane grond van het motel staan drie grote wasmachines en drie droogtrommels. Deze werken op munten. De warme vochtige geur van waspoeder en schone was doet me terugdenken aan de maandagochtendgeur als ik van de lagere school thuis kwam en mijn moeder de hele was al had gedaan en de bijkeuken – annex washok annex fietsenschuur annex kolenhok – had schoongeschrobd. (De geur van chloor in de wc, ook zoiets.) Er zijn twee wasmachines vrij en ik lees de gebruiksaanwijzing aandachtig. Nadere inspectie van de wasmachines leert mij dat van één ervan het schuifmechanisme waar twee ééndollarmunten in dienen te worden gelegd defect is. Althans, dat het mechanisme wel werkt, maar dat het bakje waar vervolgens de munten in vallen ontbreekt. De vorige gebruikers van de wasmachine hebben dit blijkbaar niet in de gaten gehad en er liggen acht dollars gewoon voor het grijpen. Ik pak de munten, stop ze in mijn zak, loop naar de receptie van het motel, zeg niets over het ontbrekende geldbakje, koop voor twee dollar een zakje waspoeder, loop terug naar het washok, stop mijn was in de gratis machine, leg twee dollar in de schuif, duw de schuif in het apparaat, luister met veel genoegen naar het geluid van de vallende munten, schakel de wasmachine aan, pak de munten terug en loop zo blij als een kind naar de bar annex ontbijtruimte. Een gratis ontbijt, met bacon, eggs, toast, thee en vruchtensap.

Als ik mijn was heb gedaan loop ik naar buiten en wandel bedaard het centrum van Alice Springs in. Alice Springs is een te mijden oord, zo had ik bij aankomst al gezien. Heel het stadje dat tot 1933 Stuart Town heette, vernoemd naar de ontdekkingsreiziger John McDouall Stuart die als één van de eerste blanken in de jaren ’60 van de 19e eeuw het centrale deel van Australië doorkruiste, is op het toerisme ingesteld. Als je in Nederland, naar je vakantie gevraagd, meldt dat je onder andere in Alice Springs bent geweest, valt je altijd een bepaald ontzag ten deel, en word je gezien als avonturier. Onwetendheid. Valkenburg aan de Geul is spannender. Het kleine centrum van Alice Springs bestaat vrijwel volledig uit souvenirwinkels, restaurantjes, reisbureautjes, galeries met Aboriginal Art en enkele cafés. Toeristen bevolken de straten en alleen de aanblik van de armoedig geklede en slecht verzorgde Aboriginals die in het centrum rondhangen doet vermoeden dat Alice ook een minder vrolijk gezicht heeft.

Ik loop een beetje rond, koop wat ansichtkaarten en een plaatselijke krant bij een Newsagent, rommel wat in een souvenirwinkel, neus wat in een boekwinkel, beklim aan de noordkant van het centrum Anzac Hill, kijk uit over het stadje en haar heuvelachtige oranjerode omgeving, loop weer terug naar het centrum en ga op een grasveldje in de zon zitten. Ik blader door de krant en schrijf wat kaarten. Ik doe in een supermarkt wat boodschappen voor de volgende dag, ik loop naar het postkantoor, koop wat postzegels en post mijn kaarten. Nogmaals loop ik door het onbeduidende centrum, totdat ik werkelijk niets meer weet te doen dan terug te lopen naar het motel.

Onderweg passeer ik de Kentucky Fried Chicken, en mijn maag zegt me dat ik deze buitenkans niet mag laten glippen. De KFC is vrijwel verlaten. Ik bestel een kipburger met friet en een Dr Pepper en ga met mijn bestelling aan een tafeltje aan het raam zitten. Eenzaam kijk ik uit over de lege parkeerplaats van de KFC.

In plaats van terug te gaan naar mijn motel, want wat moet ik dáár in vredesnaam, slenter ik nog maar eens door het centrum. Tegen vijven keer ik terug naar mijn motelkamer, ga op mijn bed liggen en blader wat door mijn reisgids.

Om zeven uur zet ik vol verwachting de televisie aan. De spaarzame dagen dat ik tijdens mijn verblijf in Australië maar ergens in de buurt ben van een televisie moet ik het toch even zien: de Tour de France. De Australische televisie verzorgt elke avond een samenvatting van de etappe van de vorige dag en doet uitgebreid verslag van de niet bijster opzienbarende prestaties van de Aussies in de Tour. Vooral Pat Jonker – een halve Nederlander en het jaar daarvoor nog twaalfde – stelt hevig teleur. In de twee Pyreneeënetappes was hij al op grote achterstand binnengekomen, zo had ik ruim een week eerder al in The Australian - de enige behoorlijke krant van Australië – gelezen, bij gebrek aan een televisie. Maar nu dan eindelijk weer eens beeld.

De Dione de Graaf van Australië heeft een guitige blik in haar ogen en kan een triomfantelijke toon in haar stem nauwelijks onderdrukken, waardoor ik weet: een Australiër heeft de etappe gewonnen. Etappe 17 was een vrij vlakke etappe, zo weet ik uit mijn hoofd, dus in eerste instantie gok ik op Robbie McEwen, de sprinter uit de ploeg van Jan Raas, maar als Dione de boel begint te verraden en de hunkerende kijker laat weten dat het een grootse dag was voor een Australische veteraan, weet ik dat die nare Neil Stephens heeft gewonnen, die blonde lul waar Mart Smeets om onbegrijpelijke redenen zo’n zwak voor heeft, een coureur van niks, die alleen maar hard kan rijden voor zijn kopmannen, behalve als het er echt op aan komt. Een wielrenner die menigmaal min of meer per ongeluk in een kopgroep verzeild is geraakt, maar nog nooit een wedstrijd heeft gewonnen. Kortom, een ongelooflijke sukkel. Ik kijk gelaten naar de reportage en onderga met toenemende walging het overmatige enthousiasme van de wielercommentator. Ik heb de mooiste bergetappes gemist, en dan dit.

Ondanks mijn ergernis verlang ik er hevig naar thuis geweest te zijn en heel die rampzalige etappe vanaf mijn bank te hebben gadegeslagen, zoals ik altijd doe in juli. Wat doe ik hier ook in dit ellendige Alice Springs? Met van ergernis trillende vingers zet ik de televisie uit, trek een sweater en mijn schoenen aan, verlaat mijn motelkamer en loop naar Scotty’s, de enige fatsoenlijke kroeg in Alice, waar ik heb afgesproken met enkele van mijn reisgenoten van de vorige dagen. Onder het genot van enkele ijskoude Victoria Bitters kom ik weer een beetje tot mezelf.

Dit artikel Vergeten wielrenner: Stephens, Neil verscheen op HET IS KOERS!.

Vergeten wielrenner: Planckaert, Francesco

$
0
0

Franceso PlanckaertDrie jaar prof, nul zeges. Dat zijn de harde cijfers. Wie op de onvolprezen Dewielersite het palmares van Francesco Planckaert bestudeert, zou kunnen denken dat hij een jongen zonder verhaal is. Maar dat is hij niet: uitslagen, het zijn maar cijfers, boekhoudkundige tekens voor mensen zonder fantasie die zich ergens aan vast moeten kunnen klampen in een sport die van onzekerheid en vaagspraak aan elkaar hangt.

Maar het verhaal van Francesco Planckaert wordt voornamelijk ver van de koers verteld.
Francesco is de zoon van Eddy. Eddy is een legende.
Francesco is het neefje van Willy en Walter. Willy en Walter zijn mythes.
Francesco is de neef van Jo. Jo is een beroemdheid.

Daarom wordt Francesco Planckaert wielrenner: hij is het de stamboom verschuldigd. In de familie Planckaert is de koers zoiets als een eenmansbedrijfje dat van vader op zoon en van oom op neef wordt doorgegeven.

Hij is mediageniek, zijn naam lijkt wel verzonnen om in de krantenkoppen op te duiken. Er is maar een probleempje met de wielrenner Francesco Planckaert: hij bakt er werkelijk helemaal niets van.

Ploeg na ploeg verslijt hij, zoals een nymfomane mannen verslijt. Steeds weer zit er iets tegen: een blessure, een familie-omstandigheid of de wind. Altijd is er wel wat.

Regelmatig herhaalt Francesco in interviews dat hij beter wil worden dan zijn vader. De werkelijkheid is dat er weinig renners zo weinig in het profpeloton te zoeken hebben als hij. En toch, toch is Francesco Planckaert op een goede dag beroemder dan Tom Boonen en Johan Museeuw samen. Hoe dat komt?

Wanneer vader Eddy failliet gaat, verhuist de flodderige familie Planckaert naar een berg ergens in de Ardennen, vlakbij Lesterny. Daar, op de Planckaert-berg, sticht stamvader Eddy de Planckaert-nederzetting: een familie als een commune.

Al snel komen er mannen in pakken, mannen van commerciële omroepen, mannen die wapperen met contracten waarin staat vastgelegd hoe ver de familie Planckaert haar intieme gezinsleven moet laten penetreren door een cameraman, een geluidsman en een gnuivende regisseur, uiteraard in ruil voor een bedrag met een stuk meer nullen dan er op het palmares van Francesco staan.

Het is de familie Flodder, maar dan in het echt. En Vlaanderen vreet het, tien jaar lang.

In die tien jaar groeit Francesco op van een adolescent tot een vader van drie kinderen, een Bekende Vlaming, een dromerige jongen met een gitaar en een wielerloopbaan waar hij zelf ook niet erg gelukkig mee lijkt. Hij duikt op in talkshows, in radioprogramma’s, hij wordt een stamgast aan de toog van de roddelbladen die smullen van het buitengewone leven van een familie die op een paar mijl van het gewone leven gelukkig tracht te worden. Hij wordt het soort man dat op zijn Wikipedia-pagina informatie heeft staan als “Francesco kan gitaar spelen”, zoals je over Amerikaanse filmsterren leest dat ze het liefst zittend plassen of over bekende tv-presentatoren dat ze verslaafd zijn aan wattenstaafjes.

Zo gaan die dingen, als je beroemd bent. Alles wat je kan, is zinnige informatie. En alles wat je niet kan eigenlijk ook.

Na drie jaar is Francesco Planckaert eindelijk geen wielrenner meer. Hij neemt de houthandel van zijn vader over. Over Houthandel Planckaert hoeven mensen maar twee zaken absoluut te weten:

  • Spectaculaire prijzen, onberispelijke kwaliteit.
  • Motto: “Sterk, goed, mooi en snel.”

Af en toe duiken Francesco en zijn vrouw Magali nog op in ‘de boekskes’. Zoals in 2010, wanneer hun derde kind Yukka geboren wordt en Magali wordt geïnterviewd.

Wat Yukka eigenlijk betekent?

‘Mijn broer zei iets over een drakenrijder of zo, en het is ook een plant, maar dat doet er toch allemaal niet toe.’

Tot slot wordt er ook nog melding gemaakt van het feit dat de navelstreng thuis in de vriezer ligt. Maar Magali gaat hem niet opeten, wat nochtans een ‘oud Planckaert-gebruik’ schijnt te zijn: ‘Eerlijk gezegd was dat de vorige keer helemaal niet lekker.’

Zo heeft Francesco Planckaert iets gepresteerd waar geen van zijn beroemde familieleden ooit van heeft durven dromen: iedereen kent hem, en hij heeft er geen wedstrijd voor hoeven winnen.

Dit artikel Vergeten wielrenner: Planckaert, Francesco verscheen op HET IS KOERS!.

Vergeten wielrenner: Clerc, Aurélien

$
0
0

CLERC Aurelien - 2Aurélien Clerc (6 augustus 1979)

Je kunt alles verzekeren.
Je huis, je leven, je echtgenote, je inboedel, je kanariepiet.
Alles. Alleen je geluk niet. Zelfs de duurste polis begint daar niet aan.
Vraag het Aurélien Clerc. Sprinter uit een land van klimmers.
Als belofte won hij al massasprints in grotemensenkoersen. Navarra, Rheinland-Pfalz, dat werk.
In datzelfde jaar was hij ook Zwitserlands beste belofte.
Of: espoir. Hoop. Hoop doet leven, tot hij vervliegt tenminste. Tot het geluk het laat afweten en de verzekering niet over de brug komt.
In zijn eerste jaar bij Mapei won de Zwitserse hoop vier koersen. 23 was hij, en de sprintelite leek definitief te zijn geënterd door een jongen uit een land waar iedereen altijd bergop moet fietsen.
De hoop materialiseerde zich in verwachting, een verwachting die niet zou worden ingelost, want in plaats van dat de overwinningen lustig zouden stromen, droogde de bron op. Het geluk vloog weg, bracht de concurrentie langere bezoekjes, tot het op het laatst helemaal wegbleef.
De verwachting werd weer hoop en de hoop werd hopen-tegen-beter-weten-in, de hoop van de sprinter van de tweede rij, van iemand die weet dat hij maar vier plaatsjes hoeft op te schuiven, van iemand die er altijd dichtbij is, die het overwinningsboeket kan ruiken, die ’s avonds in bed ligt en de sprint in zijn hoofd afspeelt, iemand die altijd wel een reden kan verzinnen waarom het weer niet gelukt is: een onhandig manoeuvre, te snel ingesloten, te vroeg in de wind, verkeerde kant van de weg, linke aankomst, halfslachtig sturen, het slechte wiel gekozen…
Aurélien Clerc werd iemand voor wie de hoop school in de ideale sprint, de sprint die nooit komt.
In zijn op 1 na laatste profjaar eindigde hij tweede in Gent-Wevelgem. Bijna.
Maar wie altijd ‘bijna’ zegt, concludeert uiteindelijk: ‘Nooit.’
In 2009 is het genoeg geweest. Na een jaar zonder uitslagen van betekenis, is het hopen-tegen-beter-weten-in vervangen door de realiteitszin waar nog nooit een sporter baat bij heeft gehad.
Het geluk heeft zijn heil al een tijd geleden elders gezocht.
Twee maanden later treedt Aurélien in dienst bij een Verzekeringskantoor in Aigle. U kunt hem bellen met al uw vragen over verzekeringskwesties: 024-4684447.
Op de vraag of je alles kunt verzekeren, zal hij vermoedelijk ‘nee’ antwoorden, maar laat u daardoor niet ontmoedigen. Blijf hopen.

Dit artikel Vergeten wielrenner: Clerc, Aurélien verscheen op HET IS KOERS!.

Vergeten wielrenner: Robic, Jure

$
0
0

JureRobicJure Robič (10 april 1965)

Je zou kunnen denken dat het een normale man is.
Wanneer New York Times-reporter Daniel Coyle in 2005 bij Jure Robič op bezoek gaat, treft hij een op het eerste gezicht normale man aan. Mager, akkoord. Een beetje vreemd misschien, ok. Maar niets bijzonders.
Robič toont Coyle zijn appartement op de vijfde verdieping van een verveloze flat, in het weinig pittoreske Korska Bela. Hij toont zijn vrouw, zijn fiets en zijn huisraad. Niets bijzonders.

Een verlegen man die lang op zoek is geweest naar zijn talent. Zijn vader gaf het familierestaurant in beheer van zijn halfbroer, Jure moest bij hen komen bedelen of ze misschien nog een afwasser konden gebruiken. Naar, maar niets bijzonders.

Op het moment van Coyles bezoek is Jure Robič officieel de hardste wielrenner aller tijden. Toch heeft hij geen ploeg; hij fietst als eenling, zijn onkosten worden vergoed door privésponsors.
Robič doet niet aan normale wedstrijden mee. Normale wedstrijden zijn voor watjes. Normale wedstrijden zijn niets bijzonders. Nee, Jure Robič is ’s werelds beste (tevens ’s werelds gekste) ultra-atleet.
Robič heeft in 2005 al twee keer de RAAM, de gruwelijke Race Across America gewonnen. In dat soort ultrakoersen gaat het niet om snelheid, tactiek of kracht, maar om doorzettingsvermogen, meer nog, om het vermogen de pijn als een minderwaardige emotie aan de kant te schuiven en door te fietsen, altijd maar door te fietsen.
Tot de dood, of iets wat daar heel dicht bij in de buurt komt, op volgt.

Robič wordt tijdens zijn wedstrijden begeleid door een klein team. Zij proberen datgene uit hem te halen wat menselijkerwijs niet meer mogelijk is. Wanneer Jure op de bodem van zijn krachten is, moedigen zij hem aan de restjes van de vloer te schrapen. Ze beledigen hem, om zijn hersenactiviteit op gang te houden en hem te laten herinneren wie hij ook alweer is. Want wie zo diep gaat als Jure Robič, zal merken dat zijn kortetermijngeheugen langzaam verdwijnt.
Vanaf de derde dag van iedere wedstrijd, herhaalt Jure om de tien minuten dezelfde vraag. Hij krijgt er een belediging voor terug.
Wat Jure Robič ervaart in zijn wedstrijden, gaat veel verder dan pijn alleen. Hij wordt paranoïde en begint te hallucineren. Een keer, wanneer hij op het punt van instorten staat, versnelt hij plotseling. Later zal hij beweren dat hij achtervolgd werd door een peloton mannen op paarden.

Wanneer Jure Robič veertig jaar is, wint hij vrijwel iedere test waaraan hij deelneemt. De gruwel kan hem niet gruwelijk genoeg zijn. In 2004 stelt hij bijvoorbeeld het wereldrecord op de 24-uurs tijdrit scherper. In een enkel etmaal rijdt hij meer dan 518 mijl.
Wanneer de ontberingen hem niet zwaar genoeg zijn, maakt Robič ze net even afschuwelijker, bijvoorbeeld door kort na elkaar aan twee ultrawedstrijden deel te nemen, de RAAM en Le Tour Direct, een volledige Tour de France zonder pauzes, die hij in slechts zeven dagen en negentien uur voltooit. En wint. Als weinig getalenteerde atleet moet hij zijn achterstand inhalen wanneer anderen rusten. Daarin is Jure onovertroffen: hij is getraind zich te beperken tot hazenslaapjes van nauwelijks anderhalf uur.
Zelfs voor gekken is dit gekkenwerk.
Naast zijn races traint Jure Robič jaarlijks ongeveer 335 dagen per jaar. In totaal is dat zo’n 42.000 kilometer.
Ieder jaar een ritje om de aarde.
Iedere kilometer staat beschreven, iedere meter van pijn en wezenloosheid is gearchiveerd in een van de bevlekte notitieblokjes die schots en scheef in een la liggen.

Jure Robič bewijst een leven lang dat vermoeidheid geen objectieve stand van zaken is, uitputting geen feit, maar een subjectieve emotie, die weggeduwd kan worden wanneer je er geen behoefte aan hebt. Hij is een natuurtalent: geboren met de aanleg om het alarm van pijn extreem goed te negeren. Iedere wedstrijd duwt hij gewoon een stukje kauwgum tussen de bel die zijn lichaam laat rinkelen.

Begin 2010, een kleine vijf jaar na het verhaal in The New York Times, pleegt Jures broer Saso, een professioneel skiër, zelfmoord. Enkele maanden later sterft ook Jure Robič, bij een aanrijding in Plavski Rot, niet ver van zijn huis. Hij is slechts 45 jaar geworden.
Emily Dickinson schreef: “Pain has an element of blank.”
Ze had gelijk, en Jure Robič wist het. Maar Dickinson vergat er een zinnetje aan toe te voegen.
“And so has death.”

Dit artikel Vergeten wielrenner: Robic, Jure verscheen op HET IS KOERS!.

Vergeten wielrenner: Hategeka, Gasore

$
0
0

gasore

Gasore Hategeka

Twintig jaar was Gasore Hategeka toen hij in 2008 zijn eerste fiets kocht. Een tweedehandsje, van een onbekend, Chinees merk. De fiets had een enkele versnelling en kostte Gasore ongeveer 35.000 Rwandese francs – ongeveer vijftig euro.
Hij had er een halfjaar voor moeten werken. In dat halve jaar waarin hij van zonsopgang tot zonsondergang ploeterde op de aardappelvelden, dacht hij voortdurend aan zijn vader, die leed aan drankzuchtigheid maar die wel een fiets had gehad.
In Sashwara, waar Gasore Hategeka woonde, kon je leren fietsen, bij jongens die vijfhonderd francs rekenden voor een uur. Wanneer hij genoeg geld had verdiend, haastte hij zich naar de fietsdocenten, om een les te kopen.
Op diezelfde, gewijde dag dat Gasore Hategeka een fiets kocht, sloot hij zich aan bij de vereniging voor fietstaxichauffeurs.

Op het platteland van Rwanda is de fiets iets voor de happy few, een haast overbodige luxe in een wereld waarin iedereen alles te voet doet.
Sashwara lag meer dan twee kilometer boven zeeniveau. Wanneer Gasore Hategeka met zijn fiets afzakte naar het dal, kon hij zich stiekem al een beetje verheugen op de klim die straks komen zou.
Een jaar eerder was er een Rwandees nationaal wielerteam opgericht. Wanneer Gasore op zijn eenversnellingsfietsje op weg was naar een nieuwe klus, zag hij ze soms voorbij stuiven, die jongens met hun strakke pakjes in de nationale kleuren, de kleuren van Team Rwanda.
Steeds vaker probeerde hij hen te achtervolgen, zelfs als hij een passagier achterop had zitten. Vanaf dat moment fietste Gasore Hategka niet meer, hij trainde, hij trainde als een beest zodat hij steeds langer zou kunnen aanhaken bij de voorbijvliegende coureurs. Steeds harder vloog hij de berg naar Sashwara op, steeds uitgeputter was hij wanneer hij ’s avonds naar huis terugkeerde.

Op een dag werd Gasore Hategeka aangesproken door Innocent Sibomana. Innocent was de held van Sashwara, als lid van het Team Rwanda. Hij moedigde Gasore aan om toch vooral met lokale wedstrijdjes te beginnen.
Een jaar later, in de zomer van 2009, werd Gasore Hategeka aangeworven door Team Rwanda en kreeg hij de teamkleding waar hij zo intens naar verlangd had. Het team werd vanuit het nabij Sashwara gelegen dorpje Ruhengeri geleid door de wonderlijke Amerikaan Jock. Jock was beroepsrenner in Europa geweest, hij was zelfs een groot talent geweest, maar hij was te vreemd om werkelijk een groot renner te kunnen worden. Na een nare zedenzaak en wat zakelijk gehannes had Jock zich in Rwanda teruggetrokken. Iedere week trainde Team Rwanda enkele dagen samen in Ruhengeri.
Ze trainen op wegen van zand en kuilen, tussen verdroogde theeplantages en onafzienbare velden vol bonen, wortelen en graan. Soms rijdt er een fietskoerier met ze mee, zijn pedalen geselend met zijn badslippers. Langer dan een paar honderd meter houdt zo’n jongen het zelden vol. Het geblaat van de geiten in het karretje achter zijn fiets sterft langzaam weg.
Het was februari 2010 toen Gasore Hategka een van zijn eerste grote wedstrijden in een heus profpeloton reed: de Ronde van Kameroen. Er stonden ook verschillende Europese ploegen aan de start. Gasore was opgewonden, alsof hij aan de vooravond stond van zijn eerste schooldag, wat niet eens zo ver van de waarheid lag.
Het viel hem tegen; de wedstrijd was saai en duurde eindeloos zonder dat er iets van belang leek te gebeuren. Halverwege was hij het zat en demarreerde, op een van de steilste beklimmingen.

Hij kijkt achterom, ziet hoe hij afstand neemt, aarzelt. Is dit wel de bedoeling?
Dan ziet hij Jock wuiven. ‘Gaan!’ roept hij ‘Gaan!’
Gasore Hategka wint. Hij is de eerste Rwandees die een officiële wielerwedstrijd wint.

Gasore Hategeka en zijn teamgenoten zijn de kinderen van de genocide van 1994. Het onderwerp is in Rwanda een taboe. Niemand die nog wil zeggen of hij Hutu of Tutsi is.
Hoe klein sommigen van hen ook waren, de littekens staan voor altijd in hun ziel. Samen vormen ze nu het Team Rwanda. Stukje bij beetje vervaagt de herinnering aan de gruwel. Verdwijnen zal hij echter nooit.

In 2010 werd Gasore Hategeka door de UCI uitgenodigd om in het trainingskamp in Aigle te komen trainen. Inmiddels is hij al weer een tijd terug in Rwanda – voor hem kwam de geboorte van het Rwandese wielrennen nog iets te laat. Nu leeft Gasore samen met Javier Hadi, Rwanda’s grootste wielertalent. Misschien kan hij dan ooit, op een dag, het land een beetje gelukkiger maken.

Bron: The New Yorker

Dit artikel Vergeten wielrenner: Hategeka, Gasore verscheen op HET IS KOERS!.


Vergeten wielrenner: Houbrechts, Tony

$
0
0

Tony HoubrechtsTony Houbrechts (6 september 1943)

Wie in de 21e eeuw als Nederlander of Belg acht keer bij de eerste twintig van de Tour de France eindigt, hoeft zich de rest van zijn leven geen zorgen meer te maken. Voor hem is er na afloop van zijn carrière altijd wel een ploeg, een sponsor, een sportkledingfabrikant, een vermogende fietsenhandel of een televisieprogramma dat zich wil opwerpen als sociaal en financieel vangnet.

En anders is er nog wel een uitgever te vinden die brood ziet in een onthullende biografie, die met behulp van een paar fijne dopinganekdotes (‘Mijn vrouw pakte op een ochtend in halfslaap wat HGH-13 uit de koelkast en flikkerde het in haar muesli. Toen zij mij de volgende dag eens stevig vastpakte, kneusde ik twee ribben. Toen wist ik dat ik het goede spul in huis had.’) een klein verkoopsuccesje wordt.

Maar in de jaren zeventig was het winnen van de Tour de France zo normaal voor de Belgen, dat de nummer dertien al wat meewarig werd nagewezen. Wie nooit op het podium stond, moest wel een legendarische prutser zijn.
Tony Houbrechts eindigde acht keer bij de eerste twintig in de Tour de France. Hij werd zelfs een keer achtste, in 1970. Bovendien was hij de eerste niet-Italiaan die de Tirreno Adriatico op z’n naam schreef en won hij ook nog als eerste (en vermoedelijk tevens als laatste, al zijn de statistici dat nog aan het uitzoeken) niet-Portugees de Ronde van Portugal en speelde hij een paar jaar lang meesterknecht voor Felice Gimondi – ook geen baantje voor halve zolen.

In totaal won hij in al die jaren 33 profkoersen.
Dan ben je geen legendarische prutser. Dan ben je een uitstekend coureur.

Zeventien jaar duurde de profloopbaan van Tony Houbrechts.
Zeventien jaar op een smal zadel.

En dan?
Niets.
Nu ja, een slecht lopende antiekzaak in Tongeren, noem dat maar niets.
De winkel ging failliet en sleurde z’n eigenaar mee in de misère.

Toen Tony Houbrechts even niet oplette, had iemand zijn financiële vangnet weggehaald. Johan Cruijff zei ooit over zijn nogal inhalige manier van onderhandelen over geld: ‘Ik kan over tien jaar niet naar de bakker gaan en zeggen: Hallo bakker, ik ben Johan Cruijff, kent u mij nog? Geef me een brood.’

En als Johan Cruijff dat niet kan, wie is Tony Houbrechts dan helemaal?

(Vermoedelijk zou Cruijff dit al veertig jaar gerust kunnen doen, maar rekent hij in plaats daarvan gewoon altijd netjes zijn Allinson met zonnebloempitten af).

Nu kletterde de oud-Tirrenowinnaar van het dunne koord van de brocantehandel in een klap in het zaagsel van ernstig geldgebrek.

Meer dan wat dan ook had Tony Houbrechts geld nodig.  Mensen zijn kwetsbaar op zulke momenten.

Op een gure januariochtend in 2007 werd Tony Houbrechts door zes agenten van de narcoticabrigade van de federale politie opgepakt op de parkeerplaats van het treinstation van Tongeren.

Aanklacht: productie van amfetamines en de verkoop van speed.

Tony Houbrechts zou aan de Rooierweg in Tongeren een drugslab hebben willen opzetten. Toen dat niet lukte, liet hij de installatie om de drugs mee te fabriceren achter op dat adres.

Later zou Houbrechts bepleiten dat hij niet wist dat het om drugs ging.
‘Ze’ hadden hem verteld dat die installatie bedoeld was om illegaal alcohol te stoken.
De officier van justitie eiste 2,5 jaar celstraf, maar Tony Houbrechts kwam ervan af met 200 uur werkstraf.

Ach, wat is ‘ervan afkomen’? Acht keer top-twintig rijden in de Tour en dan veertig jaar later terecht staan omdat je met amfetaminen aan het zeulen bent geweest; dan ‘kom je nergens vanaf’.

‘Hallo bakker, ik ben Tony Houbrechts. 33 profzeges en een strafblad. Geef me een brood’

Er zijn niet veel bakkers die daar intrappen.

Dit artikel Vergeten wielrenner: Houbrechts, Tony verscheen op HET IS KOERS!.

Vergeten wielrenner: Cooper, Tom

$
0
0

tom cooperTom Cooper (1874 – 1906)

Tom Cooper was een man zonder bijnaam. Tegenwoordig zou je daar mee wegkomen, maar aan het eind van de 19e eeuw was een sporter zonder bijnaam zoiets als een kanarie zonder stokje: gedoemd om niet te overleven. Schrijver Jan Boesman noemde hem in zijn standaardwerk De vliegende neger en de kleine koningin zelfs ‘de vleesgeworden middelmaat’.

Dat was nog eens een bijnaam geweest.

Toch werd Tom Cooper, aan het eind van de 19e eeuw, beschouwd als Amerika’s beste wielrenner. Hij was lid van de Detroit Athletic Club en won in 1899 het officieuze Amerikaanse kampioenschap, de Bicycle Championship of America. Een jaar later nam hij, de vertegenwoordiger van de blanke Amerikaanse middenklasse, het op tegen Major Taylor, de rijzige neger en de rijzende ster van het mondiale wielrennen.

De bleekneus tegen de zwarte.

10.000 toeschouwers aanschouwden op 8 december 1900 in Madison Square Garden de ondergang van Cooper: Taylor vernederde hem in twee korte, venijnige sprintjes. De derde manche hoefde niet eens meer verreden te worden.

24 was Cooper, en zijn heerschappij op de wielerbanen had nauwelijks een jaar geduurd.

Een jaar na het demasqué tegen Taylor stopte hij met koersen en stapte over op gemotoriseerd vervoer.

Zijn laatste wedstrijd op de fiets bestrijdt hij op 10 oktober 1901. Op zijn thuisbaan in Detroit bestrijdt hij samen met zijn vriend Barney Oldfield op een tandem een auto.

Onmiddellijk hierna stapt Tom Cooper voorgoed af en onmiddellijk in: hij wordt autocoureur. Samen met een andere vriend, ene Henry Ford, richt Cooper een partnership op dat moet leiden tot de bouw van twee ‘hogesnelheidsauto’s.

Op 25 oktober 1902 rijdt de eerste auto van hun partnership, de “999” (vernoemd naar een bekende trein die van en naar New York rijdt), zijn eerste wedstrijd. In de Manufacterer’s Challenge Cup verslaat Barney Oldfield in de 999 de auto van Alexander Winton, een beroemd miljardair en tot dat moment Amerika’s beste coureur.

Enkele dagen eerder heeft Tom Cooper zijn deel in het partnership voor een aardig bedragje aan Henry Ford overgedaan.

Lang zou hij niet hoeven rouwen over wat mogelijk de meest stupide zakelijke beslissing van de twintigste eeuw was. ‘De man zonder bijnaam’ stierf op 16 november 1906, op de hoek van West Seventy-seventh Street en Eight Avenue, in het centrum van New York.

Inderdaad, bij een auto-ongeluk.

Dit artikel Vergeten wielrenner: Cooper, Tom verscheen op HET IS KOERS!.

Vergeten wielrenner: Cordang, Mathieu

$
0
0

Mathieu CordangMathieu Cordang (26 december 1869 – 24 maart 1942)

Mathieu Cordang kwam ter wereld in een schippersfamilie, in Blerick. Blerick – ik heb het opgezocht – ligt in het noorden van Limburg. Je zou kunnen stellen dat een schippersfamilie uit Blerick zoiets is als een familie van sinaasappeltelers uit Oslo, maar ach, wat weet ik ervan.

Je hebt er de Maas, in Blerick. Daar kun je op varen, maar het blijft schipperen.

Dit verhaal begint op een niet nader genoemd moment, in het jaar 1893, in de haven van Vlissingen. Mathieu Cordang, matroos op de vaart, keert terug in Nederland en stapt aan wal. Diezelfde middag neemt Cordang deel aan een wielerkoers in Middelburg. Op een geleende fiets.

Hij wint.

Hij geeft het varen eraan en klimt voortaan betaald op de fiets. Eerst nog als gangmaker, later als kopman. Cordang schrijft zich in bij de Rotterdamse wielerclub THOR, Tot Heil Onzer Ribbekast.

Ondanks dat Mat Cordang twee turven hoog is, een niet bijster aerodynamische snor draagt en dol is op grote sigaren, blijkt hij een fenomenaal wielertalent. Het ene duurrecord na het andere sneuvelt onder de door zijn beentjes voortgedreven wielen. Een van de meest absurde van die records is het wereldrecord 24 Uur Achter Motorgangmaking.

In een etmaal rijdt Cordang maar liefst 1030 kilometer en 110 meter. Het levert hem de bijnaam ReCordang op.

In 1895 wordt Mat Cordang bovendien wereldkampioen stayeren op de Keulse wielerbaan en neemt hij het in een duel op tegen de sneltrein Maastricht – Roermond. De trein legt over het spoor 47 kilometer af, Cordang, over de weg, 49.

De schipperszoon wint.

Twee jaar later rijdt Mathieu Cordang de klassieker-in-wording Parijs-Roubaix. Kort voor de finish ligt de Limburger nog in gewonnen positie. Tot hij valt.

Maurice Garin haalt hem bij, gaat hem voorbij, maar Cordang vecht zich terug en op de wielerbaan van Robeke sprinten ze om de zege. Garin wint, maar zal na de finish toegeven dat hij het zonder de val van Cordang nooit gered zou hebben.

Ook Bordeaux – Parijs van dat jaar gaat op het laatste moment aan de neus van Cordang voorbij, ondanks het feit dat zijn sponsor Gladiator maar liefst 60.000 gulden in een overwinning heeft geïnvesteerd.

Zijn ereplaatsen leveren Mat Cordang wel een status op in de Parijse kranten, die hem niet langer Monsieur Tobacco noemen, maar Le Vaillant.

Mat, de Onverschrokkene.

Aan het eind van dat wielerjaar hangt Mat Cordang zijn fiets al aan de wilgen. Hij wordt mede-eigenaar van een garage. Drie jaar later neemt hij officieel afscheid in de Bol d’Or in Parijs, een 24-uurskoers.

Mat wint, voor Maurice Garin. Garin wint drie jaar later de eerste Tour de France – sommige kenners van het oerwielrennen zijn ervan overtuigd dat Cordang een goede kans had gemaakt op die zege, als hij in 1903 nog gefietst had…

Volgens zijn kleinzoon wil Mat Cordang na zijn actieve loopbaan nog maar weinig met wielrennen te maken hebben; hij is ‘te vaak geflikt’. Cordang verbiedt het zijn zes zoons zelfs om op een racefiets te klimmen, zozeer heeft hij tabak van de sport.

Mathieu Cordang sterft in 1942 aan een longontsteking. De dood van misschien wel Nederlands beste vergeten wielrenner aller tijden gaat geruisloos voorbij – zijn prestaties zullen verder verstoffen in het vergeetboek van de Koers van Voor Het Tourtijdperk.

Naschrift

Digitaal museum voor Mathieu Cordang

Mathieu Cordang was eind negentiende eeuw een bekende naam in het internationale wielercircuit. Zo schreef hij in 1894 het wereldrecord op de duizend kilometer(!) op zijn naam en werd hij een jaar later wereldkampioen stayeren. Ruim een eeuw later zijn de prestaties en populariteit van Cordang grotendeels vergeten – zowel in Nederland als in zijn eigen Limburg. Om het Limburgse sportieve erfgoed op de kaart te zetten is daarom een digitale zoektocht gestart naar deze wielrenner. Iedereen met informatie, foto’s, krantenartikelen of objecten van Cordang zelf wordt daarom opgeroepen die aan te melden via de speciale Twitter- of Facebook-pagina.

Deze zoektocht wordt gecoördineerd door de sporthistorici Micha Peters en Jurryt van de Vooren van de website Sportgeschiedenis.nl. Iedereen die daarom iets heeft liggen over Cordang en dit wil scannen, of online iets moois weet te vinden over Cordang, kan hierover berichten op de speciale Twitteraccount en Facebookpagina ter ere van Cordang.

Hopelijk trekt al dit bewijsmateriaal uiteindelijk het IOC over de streep om Cordangs olympische titels van 1900 postuum te erkennen en officieel te belonen met twee gouden medailles.

Volg de speurtocht via Twitter en Facebook of werk mee:

 

 

Dit artikel Vergeten wielrenner: Cordang, Mathieu verscheen op HET IS KOERS!.

Vergeten wielrenner: Richter, Albert

$
0
0

Albert RichterAlbert Richter  (14 oktober 1912 – 2 januari 1940)

Vijf april valt in 1932 op een zondag. In de reusachtige Messehallen in Leipzig hebben zich vijftigduizend mensen verzameld. Ze juichen Adolf Hitler toe, kersvers leider van de NSDAP. Vijf kilometer verderop wordt het zomerseizoen op de baan van Leipzig-Lindenau geopend. Onder hen een jongen van negentien jaar.

Zijn naam is Albert Richter.

Eigenlijk was Albert Richter voorbestemd voor de muziek. Zijn broers speelden al – Karl saxofoon en Josef klarinet – en zijn vader overtuigt Albert op jonge leeftijd van de schoonheid van de viool.

De familie woont aan de SommeringstraBe op nummer 72. Pa Richter is gipsmodelleur, een vergeten ambacht. Veel verdient hij niet; de SommeringstraBe vormt het hart van de Keulse arbeidersbuurt.

Albert Richter vindt vioolspelen leuk, bezit zelfs een zeker talent, maar zijn stiekeme liefde is de fiets. In het vooroorlogse Keulen zindert de lucht van wielerenthousiasme; Matthias Engel is de held van de stad. Wanneer Albert uit school komt, kijkt hij ademloos naar diens trainingen op de wielerbaan.

Vanaf z’n zestiende neemt Albert zelf ook deel aan wedstrijden. In het geheim, zijn vader mag er niks van weten.

De prijzen die hij wint, verstopt hij onder z’n bed.

Aan dat dubbelleven komt een einde wanneer hij bij een zware val zijn sleutelbeen breekt en zes weken in bed moet blijven. Met horten en stoten biecht hij zijn vader zijn geheime hobby op. Die ontsteekt hierop in een nooit eerder geziene woede.

Maar verbieden doet vader Richter het fietsen niet.

1932  is Albert Richters eerste jaar bij de volwassen coureurs. Hij wint onmiddellijk de prestigieuze Grand Prix de Paris en op 3 september wordt hij zelfs wereldkampioen sprint bij de amateurs. Wanneer hij terugkeert in Keulen, wordt hij met een koetsje van het station gehaald. Na een rijtoer, inclusief ereronde over de Neumarkt, blijkt het huis aan de SommeringstraBe helemaal versierd.

Albert staat onder leiding van de vaderlijke Ernst Berliner, een bekende figuur in de Duitse wielerwereld. Berliner beschouwt Richter als de zoon die hij zelf nooit heeft gehad en raadt hem aan in het daaropvolgende jaar een tijdje in Parijs te gaan wonen, om regelmatig te trainen met de sterkste baanrenners ter wereld.

De periode in Parijs – en zijn internationale netwerk van collega’s, concurrenten en vrienden – zal van Albert Richter een wereldburger maken, een man voor wie nationalisme en vaderland abstracte begrippen zijn.

De nazi’s houden Richter scherp in de gaten. In wezen is de grote, oersterke, blonde, blauwogige wereldkampioen het toonbeeld van het Arische ras, maar tegelijk wordt Richter bijgestaan door een miezerige jood en weigert hij zich aan te sluiten bij het Deutschen Radfahrer Verband, dat onder directe leiding van de Partij staat.

Bij de wereldkampioenschappen van 1934 is Richter zelfs de enige van alle deelnemers die weigert een Hitlergroet te maken. Bovendien draagt hij niet de nieuwe Duitse tenues met de swastika, maar een doffe oude, met een adelaar op de borst.

Richter koerst minder en minder in Duitsland, zodat hij zich kan blijven laten begeleiden door Berliner. Wanneer hij weer eens een wedstrijd wint, halen Duitse kranten allerlei trucs uit de kast om de winnaar wel maar diens begeleider toch vooral niet op de foto te krijgen.

Een bijkomend probleem voor de Duitse autoriteiten is dat Richter zo allemachtig populair is onder collega’s en publiek. Grote concurrenten als de Nederlander Van Vliet en de Belg Scherens zijn onder de indruk van zijn fysieke kunnen en Ieder nieuwe speel casinoer krijgt zijn eerste storting aangevuld met een bonus van 100% tot maximaal €100. zijn faire manier van koersen. Ze noemen hem een Spassvogel.

Duitse fans maken zelfs een liedje over Richter – het eerste couplet gaat zo:

O mog der blonde Sohn vom Rhein,
Erfuller unserer Wunsche sein,
Damit es heiss: Bei unserm Richter
Kommt gar kein andrer auf den Trichter.

Naarmate de oorlog dichterbij komt, neemt de druk voor Richter om met Berliner te breken schier onmenselijke vormen aan. Hij voelt zich in de gaten gehouden en tegengewerkt – vermoedelijk terecht.

Op 9 december 1939 rijdt Richter zijn laatste wielerwedstrijd op Duitse bodem. Hij wint de GP van Berlijn. Veel van zijn vroegere tegenstanders zijn inmiddels opgeroepen voor het leger. Richter ook, maar hij fietst door. Na de wedstrijd in Berlijn zegt hij daarover tegen een journalist: ‘Ik kan niet op mensen schieten. Ik hou van mensen.’

Eenmaal in het hotel krijgt hij het bericht dat in Keulen de Gestapo voor hem aan de deur is geweest.

Twee weken later keren ze terug, nu is Albert wel thuis.
Twee officieren vragen hem officieel zijn samenwerking met Ernst Berliner te beëindigen.
Albert Richter weigert.
Als de agenten weer vertrokken zijn, neemt hij zijn beslissing: in dit land wil hij niet langer zijn. Hij vlucht.

Op 31 december 1939, om 09:16 uur, neemt Albert Richter op het centraal station van Keulen de trein naar Basel. Hij heeft een kleine koffer bij zich, een paar ski’s en zijn fiets.

In de banden van die fiets zit 12.700 D-Mark aan contanten. Dat geld is voor een joodse vriend die Albert nog uit Keulen kent, ene Alfred Schweizer, die een paar weken eerder al naar Zwitserland is gevlucht en die het geld zolang bij hem in bewaring heeft gegeven.

Albert deelt zijn coupe met de Nederlandse renners Cor Wals en Kees Pellenaars. Rond 18:00 bereikt de trein de grensovergang in de buurt van Lorrach. Douanebeambten komen de trein binnen en vragen sommige passagiers hun bagage te openen.

Bij Albert Richter hebben ze onmiddellijk beet. Hoe de douaniers zo exact wisten waar en bij wie ze moesten zoeken, wordt nooit helemaal opgehelderd. Om half zeven ’s avonds wordt Albert Richter afgeleverd bij de gerechtsgevangenis van Lorrach en in cel nummer 29 opgesloten.

Twee dagen later pas wordt de familie Richter ingelicht over de arrestatie. Alberts broer Josef vertrekt op stel en sprong naar Lorrach, waar hij zich bij de hoofdingang van de gevangenis meldt.

De bewaker daar vertelt hem dat hij Albert gisteren nog heeft gezien, en dat deze een opgewekte indruk op hem maakte.

De volgende ochtend wordt dit verhaal herroepen. Albert Richter, zo meldden de autoriteiten, is dood.

Zelfmoord door ophanging.

Weer twee dagen later brengt de Duitse wielerbond naar buiten dat de grote Richter is omgekomen bij een noodlottig skiongeval in het Zwarte Woud. Het bericht wordt door verschillende Europese kranten, waaronder De Telegraaf, overgenomen.

In het artikel dat het Duitse bondsblad aan hem wijdt, worden in vogelvlucht zijn belangrijkste successen doorgenomen. Het stuk eindigt met de zin: ‘Zijn naam zal bij ons nooit meer genoemd worden.’

(Enkele weken na Richters dood verklaart een van de doktoren die hem in het mortuarium heeft gezien, dat hij geen sporen van verwurging op het lichaam had aangetroffen. Wel had hij gezien hoe Richters hemd onder de bloedvlekken zat, en dat er in zijn rug een wond zat die wel erg veel op een kogelwond leek).

Op 10 januari 1940, een woensdag, wordt Albert Richter begraven, op de begraafplaats van Ehrenfeld. De stilte van de rouw ligt onbeweeglijk in de windstille ochtend.

Het enige geluid dat te horen is, is het gesmoorde snikken van Frieda Richter.

PS1

Het is nooit duidelijk geworden of en door wie Albert Richter is verraden, noch wie hem uiteindelijk om het leven heeft gebracht. Voor wat betreft het eerste heeft de verdenking lange tijd gelegen op Peter Steffes, een van Richters concurrenten op de baan, en diens begeleider Werner Miethe. Toen Steffes en diens vrouw in 1990 voor de ARD-documentaire ‘Auf der Suche nach Albert Richter – Radrennfahrer’ met die beschuldiging werden geconfronteerd, liep het interview met het bejaarde echtpaar volkomen uit de hand.

Steffes en Miethe zijn nooit ergens voor veroordeeld. Na de oorlog leefden zij in opvallende luxe in de hogere Keulse kringen.

Wat betreft de executie: daarvoor zijn verschillende kandidaten: de Gestapo te Lorrach was berucht om zijn gewelddadigheid. Het is mogelijk dat de beruchte SS’er Viktor Brack het bevel tot het doodschieten van Albert Richter gegeven heeft.

PS2

Het geld dat Albert Richter tijdens zijn loopbaan verdiende, is nooit bij zijn familie beland. Jarenlang heeft Josef Richter getracht het op verschillende buitenlandse bankrekeningen gestalde vermogen naar Duitsland te krijgen – zonder resultaat. Hij vroeg zelfs vroegere collega’s van Albert om te bevestigen dat zijn broer niet was omgebracht omdat hij een nazi was. Op 23 januari 1956 stuurt Arie van Vliet het volgende briefje naar Keulen: ‘Met deze verklaart ondergetekende, dat zijn gestorven Duitsche collega Albert Richter uit Keulen absoluut anti-nazi was en dit ook met de dood heeft moeten bekopen. Hij was een fair sportman en collega.’

PS3

In 1966 werd het onderzoek naar Albert Richters dood gesloten. Officiële lezing: zelfmoord door ophanging.

PS4

In 1978 publiceerde de Oost-Duitse auteur Herbert Friederich een roman, op basis van het leven van Albert Richter, Zeven jaren van een wielrenner.

PS5

Sinds 1996 heet het Keulse velodrome het Albert Richter Stadion.

 

Bronnen o.a.:

  • Bron: o.a. Renate Franz, Der vergessene Weltmeister.
  • ‘Auf der Suche nach Albert Richter – Radrennfahrer’ ARD-documentaire uit augustus 1990.

Dit artikel Vergeten wielrenner: Richter, Albert verscheen op HET IS KOERS!.

Vergeten wielrenner: Teixeira, Carlos

$
0
0

Carlos TeixeiraCarlos Teixeira (4 januari 1971)

In het jaar 2011 wordt het in crisis verkerende Portugal plots geteisterd door bankovervallen; alleen in de maand oktober vinden er al 47 plaats. De meeste van die overvallen werden gepleegd door rovers die ieder hun eigen karakteristiek bezitten. Er is een kapster met gokschulden die altijd in het zwart gekleed gaat: de Zwarte Weduwe. Je hebt een werkloze buschauffeur, die door de politie de Eenzame Strijder wordt genoemd. En dan is er nog de Paper Boy, een voormalige beveiliger die maar liefst zeven banken afliep en er met tienduizenden euro’s weer naar buiten wandelde.
Maar de meest actieve van allemaal is Ray Ban. Voormalig beroep: coureur.

Ooit was Carlos Teixeira een van Portugals belangrijkste coureurs. Hij reed voor Boavista en leek op weg naar beroemdheid in de Ronde van Portugal 1996, toen hij dag in dag uit in de aanval trok om de leiderstrui van Massimiliano Lelli te attaqueren. Het leverde hem de bergtrui op.

Een internationale doorbraak kwam er nooit, voor Carlos Teixeira. Hij reed voornamelijk in de talloze, goed in de slappe was zittende Portugese rondjes, voor een Portugese ploeg (Boavista). En dat was prima zo.

Teixeirinha stond zijn hele loopbaan bekend als “temperamentvol”, zowel op als van de fiets. Hij viel zo graag aan dat een aanvalsverbod op een dag voor hem voldoende was om uit een teambespreking weg te benen, zijn bullen te pakken en in koerskleding naar het dichtstbijzijnde busstation te wandelen.

Zijn loopbaan duurde lang, en Teixeira verdiende goed, heel goed. Toch was dat geld na zijn carrière ook zo weer op: een paar mislukte zakendeals en de onhebbelijkheid om te gokken op alles wat los en vast zat maakten van de gefortuneerde ex-renner een schooier met twee kinderen en geldzorgen.

Hij probeerde aan de kost te komen met de verkoop van telefoontjes, maar dat leverde niet genoeg op. En toen in het voorjaar van 2011 de golf van bankovervallen het Portugese vasteland bereikte, begreep Teixeirinha dat er weinig anders opzat.

In april 2011 was het zover. Carlos Teixeira bereidde zich op zijn eerste bankroof voor zoals hij zich vroeger op een belangrijke koers had voorbereid.

Concentratie.
Spullen op orde.
Alles visualiseren.
Als laatste trok hij een panty over zijn hoofd en vertrok.

Negen maanden lang zou Ray Ban rovend en dreigend door Portugal trekken, negentien misdaden achtereen. Zijn strooptocht duurde voort tot februari 2012, toen de politie hem in Cascais arresteerde toen hij Kraak Nummer Twintig aan het voorbereiden was.

Enkele maanden later volgde de veroordeling: elf jaar gevangenisstraf. Ook moest Teixeirinha vrijwel al het geld dat hij had buitgemaakt tot de laatste cent terugbetalen. Anderhalve ton…

Nu zat Ray Ban pas werkelijk aan de grond. Zoals wel vaker in zijn leven waren al zijn aanvallen uiteindelijk vergeefs gebleken.

 

Bron o.a.:

  • Artikel in ProCycling: ‘Van renner tot bankrover’ door Joao Santos.

Dit artikel Vergeten wielrenner: Teixeira, Carlos verscheen op HET IS KOERS!.

Viewing all 91 articles
Browse latest View live